Wij oppendorp vos scepen(en) te loeven(en) doen cond alle(n) liede(n) dat/ voir ons come(n) zijn arnoldus kyp en(de) gerard van bauss(ele) als/ segge(re)n gecore(n) en(de) genome(n) van meester jacoppe vander goes/ in deen zijde en(de) ph(ilips)e vanden breyne met jouffr(ouwe) johanne(n) zoete/ zijne(n) wive ter ande(re) van div(er)sen sculden have(n) en(de) vliegen(de) erve/ die zij deen den andere(n) eysscen(de) zijn ware(n) En(de) hebbe(n) de voirs(creven)
//
twee segge(re)n binne(n) de(n) tide vand(er) submissie(n) hue(r) uutsprake dair af/ gedaen eendrachtelijc inder manieren hier na verclaert Inde(n) yerste(n)/ dat elc vanden voirs(creven) p(ar)tie(n) te hemwert behoude(n) sal alle tgene/ des hij opten dach van heden van have(n) oft vliegen(de) erve in handen/ heeft sonder dat deen den andere(n) dair om in tide(n) toecomende sal/ moege(n) prame(n) oft eyssche(n) Behoudelijc dat de voirs(creven) meest(er) jacop/ gehoude(n) sal zijn den voirs(creven) ph(ilips)e ende zijne(n) wive over te leveren/ de partien hier na v(er)claert Te wete(n) ierst een fluweele(n) wa(m)beys/ It(em) de helicht vande(n) chise van eene(n) jare die tgoidshuys van/ vlierbeke heeft opden hert soe v(er)re men bevint bijden brieve(n) oft/ registren vanden goidsh(uys) dat dien chijs te ii malen valt jaerlijx/ It(em) ii ysere(n) die yservast plage(n) te wesen aende scouwe inde(n) hert/ om spete op te hange(n) ende een duerken dienen(de) tot eenre scappreen/ inde selve coeken(en) It(em) een beslach met eene(n) blauwen webbe It(em) voir/ dbeslach van eene(n) andere(n) zwarten ryeme lxiiii stuv(er)s It(em) i schive/ van eenre weechschalen ende een metalen palleye Ter ande(r) zijde(n)/ selen ph(ilip)s ende zijn wijf gehouden zijn den voirs(creven) meeste(re)n jacoppe/ over te levere(n) iii oft iiii stelhoute liggen(de) inden kelde(r) vand(en) hert/ It(em) den calck ende tiechelen liggende int huys des voirs(creven) philips/ ende zijns wijfs inde boutershem strate It(em) hebben voirt geseecht/ de voirs(creven) seggeren dat de voirs(creven) partie(n) mits desen selen blive(n)/ goede gevryende ende verdrage(n) zijn e(n)nige eede deen den ande(re)n uut/of ocsuyne van e(n)niger have(n) oft vliegen(de) erve te doen in eniger/ maniere(n) Ende mits desen beslicht wesen en(de) blive(n) va(n) allen/ gescillen ende sculden die zij anderssins tot malcande(r) souden/ moegen doen oft uutstaende hebben tot de(n) dage toe va(n) hede(n)/ in e(n)niger manieren febr(uarii) xi