It(em) want de vors(creven) qui(n)ten den vors(creven) janne zeedele(re) den jongen en(de) sijn/ helcht vander vors(creven) herberghen mett(er) helcht vanden hove ende/ huysingen stallaigien en(de) met alre sijnre toebehoerte(n) inde(n) welke/ de vors(creven) jan bij ja(n)ne le barbier voer meye(re) en(de) scepen(en) van loeven/ gegoet en(de) gevesticht es op viere gulden pet(er)s d(er) mu(n)ten ons gened(ichs)/ h(ere)n des h(er)togen van bourg(oig)[ne(n)] en(de) van brabant erfchijs alse op/ allen laste en(de) letsel d(air) voe(r) uutgaende voer scepen(en) van loeven geloeft/ heeft te warandere(n) voe(r) welke warandeerscap de selve qui(n)ten/ den vors(creven) ja(n)ne zeedele(re) de vorschreve(n) helcht vand(er) vors(creven) h(er)berghen/ daer inne dat hij den selve(n) ja(n)ne opde(n) dach van heden gegoet/ en(de) geerft heeft en(de) noch een huys gelege(n) opde voere naest den goede(n)/ wout(er)s vand(er) quad(er)brugge(n) in tytulen van wettige(n) ond(er)pande ver/ obligeert heeft gelijc de vors(creven) scepen(en) br(ieven) van loeve(n) d(air) op gemaect/ volcomelic inhoude(n) en(de) begrijpen Soe eest dat de voirs(creven) jan/ in jeg(enwoirdicheit) d(er) scepen(en) va(n) loeve(n) gest(aen) heeft oppenbaerlic den vors(creven)/ qui(n)ten en(de) sijne goede vand(er) vors(creven) gelofte(n) van wara(n)deerscape quijt/ geschouden Geloven(de) den selve(n) qui(n)ten d(air)af in toecomen(de) tijde(n) ne(m)mer/ meer aentespreken [ac(tum) in meliori f(orma)] cor(am) eisd(em)