It(em) [jan van varenberch] claes gehete(n) stroekorf en(de) jan van vorspoele [en(de) jan va(n) vae(re)(n)b(er)ge] sijn come(n) (et)c(etera) ende hebben/ gekent en(de) gelijdt dat sij opgebuert en(de) ontfangen hebben van claes gehete(n)/ stroekorf vii crone(n) te wete(n) xl pl(acken) voir de croen gerekent inde(n) name/ en(de) tot behoef nijs nijsken jan helias [edelhers] soen was tapijt weeve(r) [voert] en(de) hebben [en(de) hebbe(n) den voirs(creven) claes d(aer) af quijtgesc(ouden) jan van vorspoele]/ geloeft de voirs(creven) jan van varenberch en(de) jan van vorspoele dat sij nijsken/ voirs(creven) ewelic also goet [ond(er) sijn dage wese(n)de in dien] hebben selen als hi te sine(n) dage(n) comen is dat/ hi dan den voirs(creven) claes [te sijnre mani(n)gen] vanden voirs(creven) vii crone(n) quijtschelden sal voir/ scepen(en) van loven en(de) dat he also dat claes voirs(creven) vande(n) voirs(creven) nijsken/

alse vande(n) voirg(eruerde) vii crone(n) nu(m)merme(re) hier namaels gemaent noch/

aengesproken en sal w(er)den en(de) jan va(n) vorspoele heeft geloeft den/ voirs(creven) ja(n)ne va(n) vare(n)b(er)g(he) scadeloes tontheffen rike bone m(ar)tii ix