Van renchon den mairscalc/ van meylhem/ Tvo(n)nisse tusscen renchon de mairscalc van meylhem in deen zijde ende/ henr(icke) godscalc van geldenake die ov(er)midts vo(n)nisse van scepen(en) brieve(n) van/ loeven(en) beleidt es tot den goeden katline(n) dochter jans wilen robert/ van meylhem die te ma(n)ne hadde garijne sone coppijns wilen de/ le fontaine van piet(er)meal in dande(r) Van iii sacken coe(re)ns erfs pachts/ die de voirscr(even) wilen garijn d(er) voirscr(even) katline(n) als hijse te wive nam/ in huwelic geloeft soude hebben dair de voirs(creven) renchon borge voe(r) bleve(n)/ was voir den voirs(screven) garijn de voirscr(even) huweleke vorwairden te voldoen/ Des de selve renchon thoende en(de) inden rechte dede lesen seke(re) quitancien/ vand(er) voirscr(even) geloften gegheve(n) voir scepen(en) van gheete vanden voirscr(even)/ garijn en(de) desgelijx vand(er) voirscr(even) katline(n) voir scepen(en) van meylhem de/ welke quita(n)cien gegeve(n) was voir scepen(en) van meylhem vand(er) voirs(creven)/ katlinen als de selve renchon hoer ov(er)gaf sijn beleidt dat hij hadde/ op hoir haefleke goede Was uutgedrage(n) met desen woirde(n) dat alsulke(n)/ aensprake als de voirscr(even) henr(ick) de mairschalc gedaen hadde ten voirscr(even)/ renchon wairt den selve(n) rechon gheen onstade doen en soude P(rese)nt(ibus)/ jo(hanne) de oppend(orp) jud(oco) absoloens walt(ero) wittema(n) walt(ero) ca(pelle)[ma(n)] joh(ann)e vand(er) lynde(n)/ et arnoldo bone scabinis lov(aniensibus) oct(obris) vi anno xiiii[c] xxxiii[o]/