It(em) walt(er)us van velthem heeft geloeft ja(n)ne de/ becke(re) den jongen dat hij t(er) manissen des/ selfs jans de becke(re) brengen sal jacop van/ velthem voir scep(enen) van lov(en) en(de) hem doen/ quijt sceld(en) alsulken beleit als hij heeft/ op i(½) vierdel wijng(ar)ts [des selfs woutere] geleg(en) buten der borch/ porten dwelc de voirs(creven) jan de becke(re) jegen/ den selve(n) woute(re)n gecocht en(de) v(er)crege(n) heeft/ abs(oloens) k(er)smak(ere) fe(bruarii) xix