It(em) engelbrecht tav(er)niers vand(er) loonbeken [jan tav(er)niers wonende] inde prochie van/ nederysche in jeg(enwordicheit) d(er) scepen(en) van loven(e) gestaen heeft/ genomen en(de) bekent dat hij genomen heeft van joese roedeken/ thof des selfs joes geheten t(er) couderschue(re)n gelegen inde/ prochie van ned(er)ysche met den huysen hoven/ wynne(n)den landen beemde(n) eeuselen bogarden en(de) alle(n)/ ande(re)n sijnen toebehoe(r)ten gelijc de voirs(creven) engelbrecht/[en(de) jan sijn vader] tselve hof tot noch toe gehoude(n) hebben Te houde(n)/ te hebben en(de) te wynnen van halfm(er)te naestcomen(de)/ eene(n) t(er)mijn van twintich jae(re)n lang due(re)nde deen/ na dand(er) d(aer) na sond(er) middel volgen(de) elx jaers/ dae(re)n bynnen om twintich gul(den) pe(n)nynge geheten [gripen xl pl(a)c(ken) brabants payme(n)ts alsulx als telken t(er)mijne van betalingen gemeynlic in borsen gaen sal voir elc en gripe gerekent]/clinkarts d(er) mu(n)ten van loven m(ijns) gened(ichs) he(re)n des/

h(er)togen van bourg(oignen) en van brab(ant) van goede goet/

en(de) gheeve of de weerde d(aer) af in ande(re)n goede(n)/

gelde te ons(er) vrouwen liechtmisse te betalen
//
en(de) ind(er) stat wissel van loven te leve(re)n jairlix den/ voirs(creven) joese jairlix den voirs(creven) t(er)mijn due(re)nde en(de)/ telken t(er)mijne als vervolghde schout It(em) is vorw(er)den/ dat de voirs(creven) wynne jairlix den voirs(creven) t(er)mijne/ betalen en(de) vergelden allen den co(m)mer uut/ den voirs(creven) goede(n) gaen(de) also in tijts dat de voirs(creven)/ joes d(aer) om aen sijn goede gheen scade en lijde/ en(de) of hij e(n)nige d(aer) om hadde die soude de/ voirs(creven) wynne hem oprichte(n) en(de) betalen It(em)/ is noch gevorw(er)t dat de voirs(creven) wynne de/ huyse vande(n) voirs(creven) hove den voirs(creven) t(er)mijn due(re)nde/ wel en(de) loflic houden sal van t in goede(n) state/ van ty(m)meringen van wande en(de) van dake en(de)/ die also gereformeert laten ten afscheyde(n) vande(n)/ voirs(creven) t(er)mijne(n) gelijc hij die veynde(n) sal te sijnen/ incomen en(de) desgelix de lande [en(de) beemde] vande(n) selven/ hove wel en(de) loflic houde(n) [mesten] en(de) wynnen gelijc/ sijne(n) reengenoete(n) boven en(de) beneden den voirs(creven)/ t(er)mijn due(re)nde En(de) alle dese vorw(er)den (et)c(etera)/ h(ier) af sijn borgen des voirs(creven) wynne(n) ind(ivisim) jan tav(er)niers [engelbrecht]/vad(er) des voirs(creven) engelbrechts en(de) coele tav(er)niers/ gebrued(ere) [kijnde(re)] des voirs(creven) engelbr(echts) [jans] et p(ri)m[(us)] vync boys/ maii xvii