Van janne leerse van houdert / Tvonnisse tusschen janne leerse van houdert die met / scepen(en) brieve(n) van loven(en) gheleidt is tot allen den goeden / have en(de) erve jans vanden eynde dierme(n) hiet van mo(n)chove(n) / te boensbeke en(de) dair omtrent ghelegen in deen zide en(de) / jannese p(er)soens in dande(re) alse vande(n) havelike goeden hier / nae bescreve(n) ghebleve(n) nae de doot katline(n) wilen zuster des / voirs(creven) jans vande(n) eynde die de voirs(creven) jan vande(n) eynde [p(er)soens] te / hem w(er)t ghethogen heeft uut macht van ene(n) testamente alsoe / hij inden rechte dede seggen Te weten iiii bedden met hue(re)n / toebehoirte(n) vijf coeye een veerse iii calve(re)n ii p(er)de een voelen / ene(n) wagen met sine(n) toebehoirten een ploech een dossine cussen(en) / ii scrinen vi drijvoeten ii zidelen vi matelen potten iii witte ketelen / xxx ellen linenslaken vijf verken(en) vii panne(n) vi ganse xii honde(re)n / ii[c] hoepe wint(er)coe(re)n hond(er)t hoepe zomencoe(re)n vijftich hoepe erwite(n) / en(de) crocken ene(n) vrouwe(n) pels ii coerse ii vrouwe(n) rocken met hue(re)n / voerselen ii ranschen viii hoetdueken ene(n) scaerlaken capruyn met / xii silve(re)n knoepe ii ande(re) capruyne(n) een scaerlake falie een / swerte falie een swerte hoeke i(½) dosine scotelen iiii roestplattele
//
twee tynne(n) co(m)men een half dosine dobbelie(re)n xx ellen vullens lakens ii / langhe tafele met ii scragen eene(n) rondeel ii becken en(de) ii hantvate / een lavoir ii matelen candeleers ene(n) tynne(n) candele(re) eene(n) yse(re)n spet / eene(n) hael een hanghe yse(re) ene(n) roeste(re) iii tynne(n) soutvate ii[c] kese / v vierdel baeck vleesch xiiii sacke appelen iiii sacke peren een / scapperee xii paer slapelaken was ghewijst met desen / worden nae aensprake en(de) verandwerden en(de) alle tgheene des / voirs(creven) scepen(en) comen was dat den voirs(creven) janne leerse en(de) sine(n) / beleyde de voirs(creven) have volgen sal mer want de voirs(creven) ja(n)nes / p(er)soens van testamente ruerde dat lieten de scepen(en) van loven(en) / gaen dairt sculdich wae(re) te gaene p(rese)nt(ibus) lomb(ar)t abs(oloens) lye(mingh)[en] roel(ants) / velde lynt(er) iunior sept(embris) xxvi /