It(em) brued(er) jacob vande(n) broeke p(ro)cureerd(er) en(de) mechtich gemaect / vande(n) p(ri)oer en(de) co(n)vente scloest(er)s van bethleem es comen in jeg(ewordicheit) / der scepen(en) van loven(en) en(de) heeft geconsenteert en(de) dach gekent den / meest(er)ssen vande(n) beghijnhove ind(er) f(er)merien van loven(en) hoir behout / te doen inde banc te loven(en) van (½) ene(n) halve(n) mudde rogs erfspachts / dat de f(er)merie gehad en(de) gehave(n) heeft [eyscht] op iiii boend(er) lants des / voirs(creven) cloest(er)s gelege(n) te rode bide(n) aenhou? van hede(n) in xiiii nachte(n) / te mistide lomb(ar)t abs(oloens) junii xxv /