It(em) want h(er) henric jaq(ue)mijns als pytanchier cloest(er)s van/ p(er)cke die geleit es van des voirs(creven) cloest(er)s wegen tot den/ haveliken goeden henrix wilen weyns en(de) jans weyns/ sijns soens de welke jan den voirs(creven) he(re)n henricke ongebruyc/ dede aen de have hier na bescr(even) Inden yersten aen ii p(er)den/ een voelen met tween grel gorielen tween breydelen en(de) met/ ene(n) acht(er)haem sond(er) ketenen It(em) aen een coe met ene(n) calve aen/ een soch met vii jonge verckenen It(em) aen vii gansen xx/ hoende(re)n ene(n) haene It(em) aen een ploech een eghde twee stertte/ i bedde twee slapelaken een sarge ii coetssen een scrine iiii zedelen/ een scaprede ii schermsele iiii drivoeten iii zwerte ketelen ii witte/ ketelen iiii pannen ene(n) morsel It(em) aen ongedorsschen coren int stroe/ liggen(de) ii tassen hoeys en(de) zeke(re) stroe sond(er) coren Tot welken/ dage de voirs(creven) jan weyns niet comen is en es d(aer) o(m)me eest/ dat de scepen(en) van loven(en) t(er) manissen smeyers gewijst hebben/ voir een vo(n)nis datmen den voirs(creven) he(re)n henricke vand(er) voirs(creven)/ haven houden sal in sine(n) beleide alsoe v(er)re dat noch voir/ scepen(en) comen es p(rese)nt(ibus) py(n)noc opp(endorp) rike kersmake(re) velde/ vynck(enbosch) decembr(is) xviii
//