It(em) tvo(n)nis tusschen henricke van breetzijp geheten bras in/ deen zijde en(de) janne de coninc in dande(r) alse van eenen/ dachmale en(de) xviii roeden lants gelegen bynne(n) loven(e) op/ den tomwech neestden goeden des voirs(creven) henricx en(de) van/ xxv roeden gelegen opden selve(n) wech neestden goede(n)/ lodewijx van ha(m)me welke goede de voirs(creven) henric tegen/ den voirs(creven) janne gecocht hadde alzo hij boet te thoenen dair/ af de selve jans de contrarie meynde mids alrehande/ die hij inden rechte dede seggen d(aer) af hij hem oic/ thonisse v(er)mat luttel in sijne(n) rechte dienen(de) Vander/ welken de voirs(creven) p(ar)tien gewijst zijnde tot hue(re)n bethoene/ thoende de voirs(creven) henric dat de voirs(creven) jan hem tvoirs(creven)/ goet metder vrucht d(ear) op staende v(er)cocht hadde/ om de so(m)me van xx rijders van welken goede(n) de/ selve jan den voirs(creven) henricke behorlike vestich(eit) doen soude/ en(de) de voirs(creven) henric soude den voirs(creven) ja(n)ne vesticheit/ doen vand(en) gelde voirs(creven) dat te hebben te kersmisse/ naestcomen(de) Es gewijst met desen worden na/ aensprake v(er)antw(er)den en(de) thonisse vanden voirs(creven) p(ar)tien/ dat zij deen den ande(re)n voldaen selen na dat de wairh(eit)/ gedragen heeft p(rese)nt(ibus) abs(oloens) pynnoc voshe(m) dor(ma)le/ maii penult(ima)