It(em) de voirs(creven) m(er)ten jan nouwens en(de) magriete voir he(re)n hare(n)/ erve(n) en(de) nacomelingen hebbe(n) malcande(re)n gelooft eve(n) v(er)re e(n)nige/ van hen yet vande(n) goede(n) hem in zijnre deylinge(n) gebleve(n) en(de) he(m)/[ov(er)geg(even) mette(n) (con)tulit voirs(creven)] afgewo(n)ne(n) worde metten rechte nochta(n) dat hij hem dat na zijn/ beste pijnde te v(er)antwerden dat elc de(n) ande(re)n d(aer) af na zijn/ porcie va(n) zijne(n) derden deele ter hant staen sal ende/ restitucie doen van des hij also v(er)lore(n) hadde telke(n) tide/ als dat geboire(n) soude moege(n) ind(er) manie(re)n als hij v(er)reycte schout/ sculdich ware te ghelde(n) eisd(em)