It(em) tvo(n)nisse tusschen janne vand(en) poele in deen zijde en(de) jan hannarde in dande(re)/ alse van iii clinkarde en(de) ii stuv(er)s dair voe(r) de voirs(creven) jan vand(en) poele den/ voirs(creven) ja(n)ne hannarde aensprac alse van dierste pijnen en(de) aerbeyde die/ hij hem als sijn gehuerde knape gedaen hadde en(de) hem noch sculdich/ was dair voe(r) de voirs(creven) aenlegge(r) sijnen eedt p(rese)nteerde es gewijst/ met desen woirden eve(n)v(er)re de voirs(creven) jan vand(en) poele den eede dade/ na sijnre p(rese)ntatie dat hem jan ha(n)nairde de voirs(creven) scout opleggen soude/ welken eedt opden dach van heden gedaan heeft p(rese)ntib(us) abs(oloens) witte/ wyngen willem(air) hortbeke apriilis ii[a] vide(licet) f(eria) t(ercia) p(ost) q(uas)imo(do)