Tvo(n)nisse tussce(n) gheerde vande(n) doirne va(n) he(re)nt in deen zijde en(de) roelof va(n) scaetbroec/ in dande(re) alse va(n) dat de voirs(creven) roelof de(n) voirs(creven) gheerde gelooft soude hebben/ ov(er) te geve(n) eene(n) scepen(en) brief va(n) loeven(en) spreken(de) van i(½) m(ud)[de] rocx lijfpensie(n) d(aer) voe(r)/ de voirs(creven) gheert borghe was willems va(n) molle dwelc he(m) de voirs(creven) roelof ontkinde/ meynen(de) dat hij dat also dat sculd(ich) wae(re) te geschreve ne(m)m(er)meer thoene(n) en soude/ was gewijst met desen worden want de voirs(creven) gheert de voirs(creven) gelofte niet/ en thoende met scepen(en) brieve oft scepen(en) monde also dat behoirde dat d(aer)/ om de voirs(creven) roelof vander voirs(creven) aensprake(n) ongehoude(n) zijn soude p(rese)nt(ibus) o(mn)ib(us)/ excepto witte ja(nuarii) xviii