SAL7346, Akte: R°2.1-V°2.1 (1 van 678)
Zoek akte
Vorige | Volgende
Akte R°2.1-V°2.1  
Act
Datum: 1452-06-27

Transcriptie

2015-03-15 door kristiaan magnus
Item voerden raide vander stat quam clachtich met eendeel/
zijnder vriende lodewijc bollens woenen(de) te belanden(en) over wout(er)/
van prenteghem meye(r) te heverle dien hij inder stat vinden(de)/
aldaer te rechte bethoegh Daer hij seyde dat de vors(creven) wout(er)/
cortelinge comen wae(re) voer zijn dore en(de) hadden buyten tijts/
en(de) buyten uren geteent en(de) doen comen in een stuc bosch gelege(n)/
te belanden(en) Daer hijten comen(de) comen zijnde hadde aenveert en(de)/
onredelicke meshandelt hem opseggende dat hij corts dair/
voir te loven(en) zijnde en(de) staende inden huyse jacops vanden/
wayenberge gereelmake(re) en(de) op zijnen vloer hadde aenveert/
en(de) genomen vier oft vijf stuvers des selfs jacops die/
dair lagen Dwelc hij begheerde dat de voirs(creven) lodewijc aen hem/
inden name van zijnen heerscape soude bete(re)n en(de) eyss [yesch] hem/
daer voe(r) groete swaer so(m)men Seggen(de) den selven lodewijcke/
oft hij zijnen afcoep met hem niet maken en woude ende/
de vors(creven) saken lijden [oft] hij soudt hem wail dien avont tande(re)n/
plaetsen doen seggen Raden(de) hem dat hijs hem tusschen hen/
beyden afdade op dat hij in zijnd(er) ee(re)n mocht blive(n) daer/
op
ten lesten verby der selver plaetsen daer zij tsame(n) wae(re)n quam/
gaende goert ve(re)nbruynen nagebue(re) des selfs lod(ewijx) dien de/
selve lod(ewijc) ryep en(de) bat hem opgebuerscap en(de) vrientscap dat/
hij hem hyelpe dat hij vanden meye(r) geraken mochte Daer/
de vors(creven) goert bij quam en(de) dair nae o(m)me herdde worde/
die de vors(creven) meye(r) den vors(creven) lodewijcke dair gaf en(de)/
om de meshandelinge des selfs meyers die den vors(creven) lodewijck(en)/
onder hem wierp Nochtan dat de vors(creven) lod(ewijc) der bancke(n) recht/
begheerde seggen(de) en(de) houden(de) dat hij altoes ter goed(er) fame(n)/
en(de) name hadde gestaen macte de voirs(creven) lod(ewijc) zijne(n) afcoep/
aende vors(creven) meye(r) want het scheen dat hij and(er)s niet van
//
hem geraken en conste o(m)me xvi pet(er)s die hij geloefde ts(in)t/
jans messe nu overleden te geven en(de) iiii peters die hij/
hem de vors(creven) meye(r) te(n) heyligen dede sweren dat hij die/
ter stont hem halen soude en(de) dair af en soude gheen/
vermaen comen Des hij hem ter stont de drie pet(er)s gaf/
en(de) den vierden soude hij hem ter stont gaen halen bege(re)nde/
dat de selve meye(r) die tselve gelt also onredelic/
en(de) sonder recht vb van hem hadde gecregen weder gave/
en(de) voert ontsloege vand(er) geloeften die hem vanden voirs(creven)/
xvi pet(er)s hadde gedaen en(de) woude hij hem aenspreken/
dat hij dat dade en(de) met rechte hij woude hem te/
rechte come(n) inde banc dair hij geseten was Op dwelc/
de vors(creven) wout(er) van prenteghem ontkynnen(de) inden yersten dat/
hij noyt pe(n)ni(n)ge van hem en hadde meynen(de) hem v(er)antw(er)den(de) meynde/
dat hij dat also niet doen en soude noch sculdich en wae(re) te doen/
Want hij hadde hem gep(rese)nteert d(er) banc recht te doene en(de) daer/
hadde de voirs(creven) lod(ewijc) gecoren de vors(creven) composicie voir trecht en(de)/
van dien en(de) van dat hij gheen gelt uuten hande(n) des vors(creven) lod(ewijx)/
en hadde gehadt en(de) dat hijten oic niet ombehoerlic getracteert en/
hadde Des gedroegh hem de vors(creven) meye(r) totter conden vand(en) voirs(creven)/
goerde ve(re)nbruyne(n) inden welcken he(m) de vors(creven) lod(ewijc) oic ov(er)gaf/
Also dat ten uut(er)sten bijden raide vand(er) stat rypelic aengehoert/
den vors(creven) goerde vande(n) bruyne(n) in al des hem de vors(creven) p(ar)tien totten/
selve(n) goerde gedroege(n) en(de) voert voer oogen geleeght al des hem/
ter voirs(creven) materie(n) mocht dienen getermijneert heeft voer reden(en)/
en(de) recht na des zij ind(er) zaken en(de) oic vand(en) aende(n) voirs(creven)/
goerde ve(re)nbruyne(n) bevonden dat de vors(creven) meye(r) gehouden sijn/
soude den vors(creven) lod(ewijcken) sijn voirs(creven) vier pet(er)s die zij bevonden dat/
hij gehadt hadde weder te geven en(de) daer toe vand(er) geloefte(n)/
vand(en) vors(creven) xvi pet(er)s tontslane en(de) oft hij hem dae(re)nteynden/
aentespreken heeft dat mach hij doen metten rechte/
P(rese)ntib(us) abs(oloens) lynte(re) burgim(a)g(ist)ris (et) plurib(us) aliis junii xxvii/
Nagekeken doorJos Jonckheer
ModeratorJos Jonckheer
Laatste update:: 2015-03-17 door Inge Moris