It(em) vanden gescille dat was voe(r) den raide vander stad tusschen/ janne den smet die voir meye(r) en(de) scepen(en) van loven(en) gegoet en(de)/ geerft es inde goede jacops van orshagen in deen zijde en(de) jacop/ vander eycken geheete(n) pasteybecker in dande(r) dien den voirs(creven) jacop/ van orshagen sculdich was zeke(r) so(m)men va(n) pe(n)ningen ruerende/ ende aenclevende der gulden rechte dair voe(r) de selve va(n)/ orshagen v(er)wonne(n) was alsoe waele voir de gulde te loven(en) als/ te mechelen begherende de selve pasteybecker dat de voirs(creven)/ jan met zijnd(er) eedt groetste zijn scout en(de) vand(en) goeden afneme/ en(de) liet hem voirt [of] tsurplus sijn recht acht(er)volgen Was get(er)mi(n)[eert]/ bijden raide vander stad met vollen gevolge p(ar)tien gehoert/ in al des zij seggen wouden dat de voirs(creven) p(ar)tien hier af/ hue(r) recht vorde(re)n souden nae tv(er)sueck dat de voirs(creven) jan/ smet dede voer meye(r) en(de) scepen(en) va(n) loven(en) d(aer) de scepen(en)/ brieve behoirden p(rese)nt(ibus) tymple substituto willem(air) burg(imagistro)/ m(ar)tii xxiii