It(em) vand(en) aenspraken die machiel van hortbeke [die] met gad(er)s arnde van kessel/ geleit es totte(n) goeden gielijs wijlen van meldert cuypers en(de) die den/ selve(n) arnde en(de) ov(er)geve(n) vand(er) p(ar)tijen h(ier) ond(er) bescr(iven) tot dese(n) naebescreven saken/ geloofde te vervangen en(de) dat zij met eene(n) gedinge gestaen soude gedaen/ heeft tot ja(n)ne lyenynck die getruwt heeft katlijne weduwe gielijs wijlen/ de v(er)me(re) de jonge alse vand(er) geluften van genoech doen en(de) warandeerscap/ van eene(n) vierendeel wijng(ar)ts gelegen op roesselberch neve(n) de goede willems/ p(ro)cur(eur) dat de voirs(creven) ka(tlij)[ne] met gielijse(n) den v(er)me(re) gewarandeert heeft op een/ vierendeel wijns sonder meer lasts bove(n) welck vierenddeel wijns hij vonde/ alsoe hij seyde en(de) oec met scepen(en) brieve(n) van loeven(en) bewijsde op tvoirs(creven)/ vierdeel wijng(ar)ts en(de) meer ande(re) pande besedt een oude croone erflijc/ die wout(er) de ruyssce voermaels d(aer) aen gec(re)gen heeft die hij hoopte/ dat he(m) de voirs(creven) jan als mo(m)boir der voirs(creven) ka(tlij)[ne(n)] sijns wijfs en(de)/ die hij met hue(re)r have(n) aenveert hadde alsoe hij bethoende afdoen soude/ en(de) sculd(ich) wae(r) af te doen jege(n) dwelc de voirs(creven) jan hem opponeerde/ en(de) meynde bij div(er)sen reden(en) dat hij h(ier) inne niet gehoud(en) zijn en/ soude noch sculd(ich) en wae(r) gehoud(en) te zijne Soe wert h(ier) op bijden/ raede vand(er) stad nae dat de scepen(en) van loeven(en) de sake ind(er) stat/ hande gesedt en(de) ov(er)gegeve(n) hadden get(er)mineert voe(r) reden(en) en(de) recht/ dat de voirs(creven) jan leymynck als mo(m)boer zijns wijfs gehoud(en) zijn/ soude de(n) voirs(creven) machiele de voirs(creven) croone erflijc vand(en) voirs(creven) vierdeel/ wijng(ar)ts af te doen p(rese)ntib(us) kersmake(re) willem(air) burg(imagistris) (et) plu(r)ib(us) al(iis) ap(ri)lis xiii