It(em) vand(er) aenspraken die lod(ewijc) vanden perre gedaen heeft tot ja(n)nese/ den ruyssche alse van tweehondert ende lxxxiiii rijnsche gulden(en)/ die hij meynde dat de voirs(creven) jannes hem sculdich was op te legge(n)/ oft te bewijsen waer die in sijne(n) orbe(r) bekeert wae(re)n alse vand(en)/ pe(n)ninge(n) comende va(n) zijne(n) erve dat wijle(n) meest(er) jan va(n) boeslynt(ere)/ officiael va(n) ludic jege(n) hem cochte die inden wissel voermaels/ gesedt soude(n) hebbe(n) geweest o(m)me bekeert te werden daert den voirs(creven)/ jannese gelieve(n) soude uut ocsuyne vande(n) welcken de voirs(creven) joh(ann)es/ inden voirs(creven) lod(ewijc) egheensins en meynde gehoude(n) te wesen bij/ alrehande(n) reden(en) die hij dair toe in sijne(n) v(er)antwerden bijleyt/ Wert gewijst met desen woirden nae aensp(ra)ke v(er)antwerden en(de)/ thoenisse va(n) beyde(n) p(ar)tien dat de voirs(creven) joha(n)nes ongehoude(n) zijn/ sal van alsulker aenspraken alse de voirs(creven) lod(ewijc) hier af te hemw(er)t/ gedaen heeft p(rese)nt(ibus) om(n)ibus scab(inis) dempt(is) jasp(ar) abs(oloens) m(er)sberge maii xxviii