It(em) te voirs(creven) jonck(er) henric her jan en(de) philips zijn kinde(re) en(de) goert/ crabbe uut macht va(n) zijne(n) beleide en(de) p(ro)curacien voers(creven) en(de) inde(n)/ name va(n) jonck(er) henr(ic) voirs(creven) te hebben in p(rese)n(ci)[a] te hebben gekint en(de)/ gelijdt gehaven te hebbe(n) en(de) ontfange(n) in afslage en(de) opden coop/ d(er) voirs(creven) goede vand(en) voirs(creven) dierike de so(m)me van iiii[c] xxxiiii guld(en)
//
pet(er)s te xviii stuv(er)s tstuck bekinne(n) hem d(aer) af voldaen Geloven(de)/ vand(er) selver quitancie(n) warant te zijne Te weten de voirs(creven) vader/ en(de) zijn sone ongesund(er)t en(de) de voirs(creven) goert voer de(n) voirs(creven) henr(icke)/ den jonge(n) en(de) zijn portie geloven(de) voert de voirs(creven) vad(er) en(de) sone/ te v(er)vange(n) jouffr(ouwe) beatrice(n) en(de) jouffr(ouwe) mag(ri)ete(n) dochte(re)n des voirs(creven)/ jonck(er) henr(ix) svaders en(de) suste(r) der voirs(creven) gebruede(re) dat zij t(er)/ manisse(n) des voirs(creven) diericx gelijke q(ui)tan(cie) van desen sulle(n) geven eisd(em)