Item ghijsbrecht vanden sceversteene en(de) willem geselle scepen(en)/ van cortenake hebben getuyght in p(rese)ncien van scepen(en) van/ loven(en) gestaen dat zij met robbrechte van sorpele hue(re)n mede/ geselle als scep(en) den viii[te(n)] dach van meye lestleden dair bij en(de)/ over stonden dater reyne(r) van papembroec bekinde voer hen/ wettelic vercocht te hebben he(re)n robberde lonijs prieste(r) p(er)soe(n)/ te cortenake tot sijnen en(de) her jans kegels oic priesters/ live en(de) tot des lanxste leven(de) van hen beyden vijf guld(en) rijd(er)s/ der mu(n)ten ons gened(ichs) he(re)n goedt en(de) ghynge vallen(de) alle jaere/ ts(ente) andriesmesse apostels die de vors(creven) reyne(r) quijten soude/ mogen tallen tijden alst hem geliefde elcken pe(n)ninc met x[ne(n)]/ en(de) eene(n) smaels altoes met vollen pachte na gelande/ vand(en) tijde Vort was besproken en(de) geloeft wa(n)neer de vors(creven)/ reyne(r) vercochte sijnen chijs die hij heeft te boensbeke in al/ oft in deele dat [hij] dan gehoud(en) sijn soude de vors(creven) lijfpensie te/ quiten En(de) bekinde vorts dat hij de selve quitinghe altijt/ sculdich wae(r) te doene met sijns selfs pe(n)ningen en(de) nyemans/ and(er)s Heeft vort geloeft den vors(creven) [h(er)] robberde tot zijnder/ manissen de vors(creven) lijfpen(sie) te besetten en(de) te v(er)panden op sijnen/ vors(creven) chijs van boensbeke voer de stat van thiene(n) oft els/ waer also dat de vors(creven) h(er) robbeert wel v(er)waert soude wesen/ en(de) geschieden alle de vors(creven) geloeften bijden vors(creven) reyne(re)n ongepoirtert/ en(de) ongevrijdt en(de) wae(re)n besproken volbracht te wordden sond(er)/ des vors(creven) h(ere)n robberts last of scade p(rese)ntib(us) velde prykere/ julii v