Uuyt dien dat henrijc del porte als geleidt totten goeden gertruden afdiniers/ en(de) wouters vrederijcx alsoe v(er)re die hem gevallen en(de) bleven zijn na de doot/ jans bertran wilen afdiniers en(de) da(n)oede [afdiniers] dochter wilen jans op en dijsdaghe/ lest leden hadde doen insc(ri)ven janne en(de) jacoppe le favetrop met brieve(n)/ vander stad aen den meye(r) des godshuys va(n) vrouwenpercke tot opgeldenake/ en(de) om des wille dat de selve gebruede(re)n en(de) meer ande(re) p(ar)tien he(m) ongebruyck/ deden aen de selve goede en(de) ten voers(creven) daghe de vors(creven) gebrude(re)n noch/ gheen vand(en) ande(re)n die bijden vors(creven) officier gedaecht waren voer/ oeghen niet coemen en sijn noch hen opden dach va(n) heden als
//
ten verstreken(en) daghe van rechte voer oeghen niet coemen en zijn/ Soe es gewijst by vo(n)nisse der he(re)n scepen(en) van loeven(e) waer de vors(creven)/ p(ar)tien niet en quame(n) ten opstaen tsmey(er)s en(de) der scep(ene)n datmen/ den vors(creven) henrick del porte vand(en) vors(creven) goeden houden sal in/ sinen beleyde alsoe v(er)re als noch voer scepen(en) coemen es cora(m) om(n)ibus/ scabinis oct(obris) xxv