Item het zijn come(n) te rechte inde banc voir meye(r) en(de) scepen(en) van loven(en)/ jan de hont sone wilen bertelmeeus als aenlegge(r) met sekerder procuracie(n)/ onder der stat zegel van lov(en) van jacope vanden poele en(de) jouffr(ouwe) marien/ gielis zijnen wijve moeder des vors(creven) jans inder bester formen gemaect/ in deen zijde en(de) jan hannarde verweerde(r) in dand(er) Aldair de vors(creven)/ aensprac den selven janne seggen(de) dat de vors(creven) jacop sijn stiefvad(er)/ zijn moed(er) en(de) hij bynnen cortten tijden herwert bij malcande(re)n tot seke(re)n/ plaetsen vergadert wae(re)n om de pechtinghe die de selve jan hannarde/ tegen hen gedaen hadde vanden goeden vanden royele jans wilen van/ synevail d(aer) af zij en(de) peter van synevail den gront en(de) proprieteit/ hadde(n) vercocht janne vleesch en(de) om dat zij mits der selver pechti(n)ge(n)/ den selven gront den vors(creven) janne vleesch niet geleve(re)n en consten/ Soe hadden goede mannen tusschen hen zoe verre gesproken en(de) den/ vors(creven) janne hannarde ten uutersten onderwijst dat hij voir scepen(en) va(n)/ ha(m)me en(de) oic voir de selve goede ma(n)nen geconsentert hadde ende/ gewillecort vand(er) selver pechtingen en(de) goeden te scheiden met (con)dicie(n)/ soe wes vier goede mannen hen des verstaen(de) die bij hen in wed(er)sijde/ genome(n) soude(n) worden oft de drie van hen d(aer) af hen aenseggen oft/ uutspreken souden dat zij dat in wedersijde souden houden en(de) dat sij
//
dat alsoe van beiden zijden geloefden tachtervolgen(e) en(de) dat de vors(creven)/ jan vleesch dair ter stont ter begherten des vors(creven) jans hannarde/ verantweerde en(de) verlofde des den vors(creven) ja(n)ne hannarde bijden selve(n)/ goeden mannen soude werden aengeseeght en(de) dat ind(er) tegenwordich(eit)/ d(aer) op de guedinghe den vors(creven) janne vleesch vanden vors(creven) goeden gesciede/ en(de) dat vort de vors(creven) jan hannarde selve(n) als een vanden scepen(en)/ over die guedinge stont hopen(de) wairs hij die pointen gethoenen/ conste dat de vors(creven) jan hannarde sijn hande vanden vors(creven) goeden en(de)/ pechtingen lichten en(de) afdoen zoude op tghene des hem inder manie(re)n/ vors(creven) bijde(n) goeden mannen soude werden aengeseeght Dair tegen/ de vors(creven) jan hannarde hem verantwerde hoopte dat de vors(creven) jan sijns/ vermets ny(m)mermeer volcomen en zoude noch dat hij also vand(en)/ vors(creven) pechtingen niet en soude derven scheiden het en zoude sijn/ datmen hem dair af cuelen soude en(de) van sijnder schaden arbeide/ en(de) interest in dien sijnen moet hebben Also dat na aensp(ra)ke en(de)/ verantwerden van beide den p(ar)tien de he(re)n scepen(en) van loven(en) ter/ manessen smeyers den vors(creven) janne de hont tot zijnen thoenesse/ gewijst hebben die zijns vermets volquam en(de) altijt p(rese)nteerde/ wes den vors(creven) janne hannarde bij vier eertwynnen van p(ar)tien/ in wedersijde genomen oft den drien van hen oft bij eenen ov(er)ma(n)/ die zij geliker hant dair toe mochten nemen uutgesproken/ en(de) hier af aengeseeght soude worden dat hij dat woude onder/ houden en(de) ofs die goede mannen niet gedoen en conden noch/ eensgeworden dat zij dan vander saken bijden scepen(en) van loven(en)/ haelden een vo(n)nisse om den wijn Dair ten uutersten wert gewijst/ vort bijden he(re)n scepen(en) van loven(en) ter manessen smeyers nae/ aensprake verantwerden van beide den p(ar)tien en(de) thoenesse des/ vors(creven) jans de hont dat de vorsc(reven) jan hannarde de hant vand(en)/ vors(creven) goeden lichten sal opde vors(creven) p(rese)ntacie des vors(creven) jans de hont/ En(de) oft de vors(creven) jan hannarde die niet aenennympt gelieft/ hem dan den vors(creven) janne de hont aentespreken dat hij dat doen/ mach en(de) met rechte cor(am) o(mn)ibus scabinis dempt(is) pynnoc meld(er)t/ et cock(eroul) m(ar)tii septima