It(em) meester wout(er) jan en(de) jouffr(ouwe) katlijne(n) van nethene(n) wettige/ kijnde(re) wout(ers) wilen van nethene(n) renunc(iantes) in q(uan)tu(m) hebbe(n) gekint/ ende gelijdt dat alsulke(n) iiii m(ud)[de] corens lijftochte(n) als meest(er) augustijn/ van nethen(en) hen wettich brued(er) heeft met scepen(en) brieve(n) va(n) loeven(en) op/[zijn lijf] vand(er) dat(en) xiiii[c] xxxvi m(ar)cii xix op henr(icke) vande(n) borchove(n) jacoppe/ wile(n) de gruyte(re) henr(icke) vand(er) calste(re)n gillise de rijke denijse wile(n)/ boys en(de) barthelmeeus wile(n) de hont met allen v(er)loepen acht(er)stellig(er)/ lijfrente toebehoire(n) en(de) sculdich zijn te volgen de(n) selve(n) meest(er) aug(ustijne)/ b(er)ghe hoeve(n) febr(uarii) xxv

Ende de selve meester augustijn heeft/ gelooft [renu(n)c(ians)] waert dat hij me(n) bevond(en) e(n)nige(n) acht(er)stel va(n) des voirs(creven) is/ v(er)schene(n) voir daflivich(eit) vand(en) voirs(ceven) wilen woute(re)n de(n) vader dat hij/ dien in rekeni(n)ge(n) sal bringe(n) en(de) sijn brued(er)s en(de) sust(er) te bate(n) late(n) come(n)/ gelijc hem selve(n) cor(am) eisd(em) febr(uarii) xxvi