Tvonnisse vanden gedinghe dat voir meye(r) en(de) scepen(en) van/ loven(en) gehangen heeft tusschen mathijse mychiels vleeschouwe(r)/ die voir gebrec van sekerder lijfpensien met scepen(en) brieven/ van loven(en) sprekende van drie rijd(er)s lijfpensien voirmaels/ vercocht gheleit is nader stat recht tot allen den goeden/ have en(de) erve reyners vand(er) ryvie(re)n geheeten daneels/ van arscot in deen zijde ende daneele vand(er) ryvie(re)n des/ vors(creven) reyners sone in dande(re) dair de vors(creven) mathijs/ aensprac meynen(de) aende goede gea(n)noteert inder/ cedullen achter desen vo(n)nisse gescreven staen(de) zijn/ wettich gebreck der voirs(creven) scepen(en) brieve te verhalen/ en(de) dat hem die goede dair voir en(de) toe volgen souden/ en(de) sculdich wae(re)n te volgen Dair tegen de voirs(creven)/ daneel hem opponeerde en(de) seide dat de vors(creven) geleidde/ aen tvoirs(creven) huys en(de) hoff verdoolt wa(r)e want hij d(air)/ inne met rechte gegoet en(de) geerft was voir ende/ eer de voirs(creven) mathijs beleit wart en(de) aende beempde/ inder selver cedullen genoempt seide hij dat oic de vors(creven)/ mathijs verdoolt was e(m)mer den termijn van viii ja(r)en/ lanc want hij boot te bewisen met rectificacien der stat/ van arscot dat de rentmeester des he(re)n van arscot en(de)/ de rentmeesters vand(er) stat van arscot vand(er) stat wegen/ des vors(creven) daneels goede voir tgebrec dat zijn vader/ den here van arscot van zijnen tolle en(de) der stat van/ hue(re)n assijsen sculdich was bleven opden xxiiii[ste(n)] dach van/ december int jair xiiii[c] lxv hem en(de) woute(re)n pannesteert/ verpacht en(de) uutgegeven hebben de vors(creven) beempde eene(n)/ termijn van viii jaren mits dat des vors(creven) reyners zijns/ vad(er)s have en(de) gereede goede de tachterheit vanden/ vors(creven) tolle en(de) assijsen niet verstringen en consten En(de)/ zoe hadden de wethoude(re)n der stat van arscot met (con)sente/ des he(re)n rentmeester hem verhuert [de] twee beempde/ vorg(eruert) den selven reyne(re)n toebehoe(re)nde den eene(n) gelege(n)/ inden oeden vort houden(de) omtrent een boender tusschen
//
wernere vanden bercken en(de) de lake den dande(re)n is gelegen/ bijder ryvie(re)n aen theidebeken houden(de) omtrent i(½) dachmale/ neven de goede vand(er) ryvie(re)n te twee zijden elx jars/ om thien lichte guld(en) boven den co(m)mer d(air) uut gaende/ d(air) af dyerste betalinge zoude geschien ts(inte) mertensmesse/ anno lxvi ende also hoopte dair met de voirs(creven)/ daneel dat den tijt van dien jare(n) due(re)nde de voirs(creven)/ mathijs aen dese goede verdoolt zoude wezen met/ meer reden(en) hier toe bij hem gealligeert ende/ inne bracht Op de welcke de vors(creven) mathijs alligerde/ en(de) kynde voir den dage van thoenen dat de guedinge/ vanden vors(creven) huyse gedaen was also hem de vors(creven) daneel/ vermeten hadde mair zoe wes de selve daneel/ hadde vortgestelt aengaende den beempd(en) dat hoopte/ hij dat hem tot gheenen ontstaden comen en zoude/aengaende aengesien dat dat al was gedaen in/ verschoene(n) des vors(creven) reyners zijns vaders en(de) bij/ dissimilacien om zijns vaders creditoirs hem en(de)/ ande(re) vanden hue(re)n te verderven Was gewijst ten/ uut(er)sten bijden he(re)n scepen(en) van loven(en) ter manessen/ smeyers na aensprake verantwerden en(de) thoenesse/ dat de vors(creven) mathijs mychiels aen thuys en(de)/ hof verdoolt is en(de) dat hem en(de) zijnen beleide/ tot zijnd(er) schout behoef te zijnd(er) eedt te verifice(re)n/ dand(er) goede volgen zullen behalven oft daneel/ zijnen eedt doet dat hij de helicht vand(er) hue(re)n/ aenden here en(de) stat van arscot dueghdelic v(er)leecht/ heeft dat hem dan des hem van dier helicht/ noch gebrect aende hueringe d(er) helicht vanden/ goeden volgen sal oft mathijs sal hem d(air)af mogen/ cuelen P(rese)ntib(us) scabinis in scampno septe(m)bris v[ta]