It(em) hubrecht van thiene(n) sone hubrechts van thiene(n) vleechouwe(r)/ van nyenhove(n) heeft gekint en(de) gelijt dat hij gielise zwarte(re)/ va(n) steenghelde sculdich is acht clincarde en(de) dat hij zijn/ composicie d(air) af gemaect is om ii guld(en) leeuwe deen helicht/ d(air) af ts(in)te m(er)tens(misse) naestcomen(de) en(de) dand(er) helicht d(air) af te/ kersmisse v(er)volgen(de) q(u)[o]l(ibet) t(erm)i(n)o sub bando(n)e uni(us) flor(enum) hollan(die) en(de)/ oft hij des niet en dade soe soude(n) nochta(n) de voirs(creven) viii/ clincarde te(n) leste(n) t(er)mijne gevalle(n) zijn en(de) dit selve heeft/ vos most oct(obris) xxix en(de) dit selve heeft hij te(n) heilige(n) geswore(n)