It(em) lambrecht de raymake(re) geheeten termt sone wijlen arnts/ van sterbeke in p(rese)ncia heeft genomen ende bekind dat hij genome(n)/ heeft tegen jacoppe alyame jaghe(r) te boutsvoirt thoff des selfs/ jacops metten wynnen(de) landen beemden eeusselen bosschen ende/ allen ande(re)n toebehoirte(n) alsoe die geleg(en) zijn te ned(er)duysborch/ zoe verre claes de coste(re) geheete(n) de dodde die voirmaels/ gehoude(n) heeft te houden te hebben en(de) te wynne(n) van/ halfmeye naistcomen(de) eene(n) t(er)mijn van ix ja(r)en lanc v(er)volgen(de)/ elx jairs dae(re)nbinne(n) om en(de) voe(r) xxxii sacken rocx en(de) twee/ sacken tarwen en(de) twee zist(er) erweten elx grains goet ende/ payabel wel bereyt met wanne en(de) vloegele maten van/ bruessele jairlix sint andriesmisse apostels vallen(de) en(de) ombeg(re)pe(n)/ te kersmisse betaelt te sijne den vors(creven) jacoppe jair en(de) ten huyse/ svors(creven) jacops oft op twee mijlen na sijne(n) huyse dair het zij/ te loeven(e) oft bruessele dairt den selve(n) jacoppe best gelieven/ sal te leve(re)n quol(ibet) ass(ecutu)[m] Bliven(de) de vorweerden die van/ des(er) pechting(en) meer gesciet zijn na inhoud van seke(re)n cyrograve(n)/ die sij [de wynne] tekende(n) d(air) af gemaict sijnde and(er)s ten in huer(er) macht en(de)/ van weerde(n) It(em) heeft gelooft de vors(creven) wynne dat hij/ zijn haeflike goede die hij nu heeft en(de) binne(n) den vors(creven) goede(n)/ gelooft te bring(en) te wete(n) iiii p(er)den eenen wage(n) mette(n) toebehorte(n)/ vi stucken horen veets viii vercken(en) ond(er) cleyn en(de) groot v bedde(n)/ mette(n) toebehoirte(n) v ee(re)n potte(n) drie ketels v panne(n) ond(er) ee(re)n/ en(de) yse(re)n egheenssins mynde(re)n en sal sond(er) (con)sent van zijnen/ meest(er) het en wa(r)e dat hij t(er) stont in die stat soe w goede/ oft bete(r) wed(er) creghe Ende dat hij insgelix hem [noch sijn goede] gheenssins/ verlove(n) en sal noch belaste(n) en sal aen yeman(de) and(er)s sond(er)/(con)sent zijns meest(er)s due(re)nde den e(m)mer voir aend(er)re tijt dat/ zijn meest(er) van al voldaen sal sijn ende alle dese vorweer(den)/ cor(am) roelofs heyk(ens) m(ar)cii xiiii