Met sulker condicie(n) dat zij daer mede sele(n) moege(n) v(er)hale(n)/ opde(n) selve(n) g(eer)de en(de) zijn goede allet ghene des zij als zij(n)/ borge(n) vande(n) voirscr(even) xii r(ijns) guld(en) en(de) xvi st(uvers) soude(n) moete(n)/ betale(n) Ende t(er) meerder vestich(eit) va(n) desen soe heeft geloeft/ marie vanden borre zijn dochter wed(uwe) jans [arts] wile(n) de greete(re)/ de(n) selve(n) drie borge(n) aut alt(er)i in afslage d(er) selver xii r(ijns) g(ulden)/ en(de) xvi stuv(er)s te betale(n) te paessche(n) naestcomen(de) op dat huer/ vader dan leeft iii r(ijns) guld(en) xvii(½) st(uvers) ende te paessche(n)/ dair nae oick op dat hij dan leeft noch iii guld(en) r(ijns) ende/ xvii(½) stuv(er)s tamq(uam) ass(ecutu)[m] eisd(em)