It(em) h(er) jan van arkenteele ridde(r) sone jonck(er) willems wijle(n) van arken/ teele heeft gelooft he(re)n henricke duveland p(ro)cur(eur) des goidshuys vand(en)/ sartrois(en) buyte(n) antwerpen inden name des opp(er)sten goidshuys inde(n) lande/ van savoyen als vanden rinten van hondert crone(n) tsjaers die tselve/ goidshuys vanden sartroisen jairlix en(de) erflic hebben opde goede/ he(re)n henrix wijlen van oeyenbrugghe geheeten van coelhem/ nae begrijp van scepen(en) brieve(n) van loven(en) dair af zijnde die/ insdeels gevallen zijn en(de) insdeels vallen selen tons(er) vrouwen/ daige assumptionis naistcomen(de) hondert en(de) vier rinsche guld(en)/ te xx st(uvers) tstuc te betalen te wete(n) xxiiii gul(den) d(air)af in exaltacionis/ s(an)c(t)e crucis naistcomen(de) de xl rinsche guld(en) ten prise als voe(r) te/ kersmisse d(air) na volgen(de) en(de) de leste xl rinsche gul(den) te beloeken(en) paesscen/ d(air) nae v(er)volgen(de) quol(ibet) ass(ecutu)[m] Met (con)dicie(n) oft de vors(creven) h(er) jan dierste/ paym(en)t ten daige niet en betailde soe heeft hij gelooft wettelic ende/ toe geseecht als goet ridder ter stont sijn hande alsdan te lichte(n) ende/ aftedoene va(n) alle(n) de(n) ond(er)pande(n) der vors(creven) rinte(n) soe v(er)re hij die tot desen/ daige toe beseten heeft en(de) den voirs(creven) p(ro)cur(eur) tot behoif als voe(r) die laten/ volghen na beg(rij)p van hue(re)r leve(ri)ng(en) die zij hebben na des(er) stat recht/ nochtan soude de vors(creven) h(er) jan gehoude(n) sijn en(de) blive(n) int voldoen va(n) allen/ en(de) yegewelken geloften voirscr(even) met coste en(de) co(m)me(r) d(air) op geloepen cor(am)/ roelofs heykens augusti ix