It(em) gheert vander me(re)n wonen(de) te he(re)ntals die tercia decembr(is)/ lestleden als borghe henrix van doirne ten versueke willems van leele/ als p(ro)cur(eur) he(re)n augustijns vanden borchove(n) ridders alhier ind(er) hachten/ ten huyse marcx crauwels vorst(er)s voer twee rijd(ers) lijftochte(n) in hachten/ was heeft gelooft dat hij den selven he(re)n augustine oft willem(me) tusscen/ dit en(de) purificacionis naistcomen(de) vand(er) selver lijfpen(sien) (con)tente(re)n ende/ allessins te vrede(n) stellen sal oft te(n) selve(n) daige wederom inder voirs(creven)/ hachte(n) te comen sonder dair uut te scheide(n) e(n)nischsins voer dat hij des/ vors(creven) he(re)n augustijns oft willems moet hebben sal (et)c(etera) in om(n)i mo(do)/ p(ro)ut habet(ur) decembr(is) t(er)cia lestlede(n) Ende hier voe(r) es sijn borge bleven/ en(de) heeft v(er)antweert denijs laukens de jonghe dat dat alsoe gescien/ sal oft dat hij d(air) voe(r) innestaen sal et p(rim)[(us)] cor(am) couck(eroul) oud(erogghe) ja(nuar)[ii] t(er)cia