It(em) barthelmeeus van ghilsen in p(rese)ncia heeft gegeve(n)/ cornielijse van ghilsen en(de) zijne(n) erfgename(n) de helicht/ vand(en) huyse met allen zijne(n) toebehoirte(n) geheeten/ rodenborch gelege(n) opde groote marct te loeven(e) op den/ hoec vand(en) kerspitstraetken tusschen den selven hoec/ ende den goeden gorijs van s(in)[t] peters d(aer) af dander helicht/ toebehoirt cornielijse van ghilsen voirs(creven) erflijc te/ houden ende te besitten opden co(m)mer ende last dair/ voir uutgaen(de) Te weten(e) de helicht van vier hollan(sche)/ guld(en) die s(in)[t] jacops s(in)[ter] vive(n) s(in)[t] claes gasthuysen/ en(de) thuys van s(in)[t] barberen lxx s(cellingen) bone i cap(uyn) xv mite(n)/ die tgoidshuys van hee(re)np(er)cke ende de weerde van/ v st(uvers) die her jacop uuten lyemi(n)gen ridder dair op hebben/ te behoirlike(n) tide te betallen Ende voirtane op sesse/ rijders der mu(n)ten ons gened(ichs) hee(re)n ts(er)toge(n) van bourg(oign)[en]/ van brab(ant) (et)c(etera) te dertich stuv(er)s tstuc iii pl(a)c(ken) voir elcken/ stuv(er) gerekent alle jae(re) s(in)[t] jans(mis)s[e] baptisten te betalen/ en(de) inder stad wissel van loev(en) te leve(re)n den voirs(creven) barth(elmeeuse)
//
en(de) zijne(n) erfgename(n) ende nacomelingen dierste/ betalinge d(aer) af innegaen(de) van s(in)[t] jans(mis)s[e] naestcomen(de)/ over een jaer ende niet eer Ende ter meerder sekerh(eit)/ den voirs(creven) barthelmeeuse te doen(e) van zijne(n) rinten voirs(creven)/ hebben de voirs(creven) cornielijs ende katlijne(n) [vand(er) brugge(n)] sijn wijf/ met consente van janne vand(er) brugge(n) geheete(n) metten/ gelde ende marien sijne(n) wive [vader en(de) moed(er) der voirs(creven) katlijnen] tot eene(n) wettige(n) ond(er)pande/ gesedt tvierdel vand(en) selven huyse alsoe hen dat/ in huweliker vorweerde(n) toegeseecht ende gelooft is/ Welcke sesse rijd(er)s voirs(creven) de voirs(creven) gehuyssche(n) selen moege(n)/ lossen ende quiten wa(n)neer dat hen gelieft teenen/ male te ii oft te drie malen mair niet min dan twee/ rijd(er)s d(aer) af teene(n) male ende elken d(enier) dair af met/ xviii gelike(n) d(enieren) en(de) met vollen rinte(n) Met condicien en(de)/ vorweerde(n) soe wa(n)neer de voirs(creven) gehuysschen vanden/ voirs(creven) sesse rijd(er)s selen hebben afgeleecht en(de) gequeten/ twee rijd(er)s dat dan den voirs(creven) onderpant los ende quite/ sal zijn ende blive(n) Behoudelijc dat de voirs(creven) bertel(meeus)/ int cleyn huysken dat nu in hueringe(n) besidt een/ geheete(n) laureys de kersmake(re) neven tvoirs(creven) straetken/ sal hebben ende behouden zijn vry tocht alsoe lange/ als hij leven sal Et sub hiis sat(isfacere) et war(andizare) cor(am)/ pynnoc couck(eroul) junii xx