SAL7369, Akte: V°330.3-R°331.1 (600 van 721)
Zoek akte
Vorige | Volgende
Akte V°330.3-R°331.1  
Act
Datum: 1476-04-30

Transcriptie

2018-04-17 door Karel Embrechts
Voir meye(r) en(de) scepen(en) va(n) loven(en) heeft anthonijs va(n) bladel/
aengesproke(n) ja(n)ne de roeve(re) seggen(de) dat hij als mo(m)boir zij(n)s/
wijfs die moeder es va(n) wile(n) m(ar)griete(n) svos die de voirs(creven)/
jan getrout hadde den selve(n) ja(n)ne aensprack seggen(de) dat/
hij ende zijn wijf metten voirs(creven) ja(n)ne tande(re)n tijde(n) gefin(er)t/
hadde(n) ii(½) rijders erflijck elke(n) geheele(n) te quite(n) met xviii/
te twee male(n) d(aer)af de voirs(creven) jan te he(m)wert getoge(n) hadde/
en(de) tsijne(n) prouffite den i(½) rijder en(de) hem geloeft die wed(er)/
te lossen dwelc hij boodt te thoene(n) seggen(de) oft hijt/
gethoene(n) conde dat de voirs(creven) jan dair toe soude w(er)d(en)/
bedwonge(n) want jans wijf nu aflivich wae(r) ende soe/
des voirs(creven) anthonijs wijf wae(r) een erfwijf worden/
Seyde oick dat de selve jan onderhadde zeke(r) erfbr(ieve)/
he(m) toebeh(orende) die hij meynde dat hij sculdich wae(r) ov(er) te/
geve(n) Op dwelck de voirs(creven) jan hem v(er)antw(er)den(de) ontkinde/
den voirs(creven) anth(onise) vand(en) voirs(creven) v(er)cochten rinte(n) e(n)nich toesegge(n)
//
gedaen te hebben mair het was wair dat tv(er)cope(n)/
der voirs(creven) rinten bij hen beyden en(de) hue(re)r beyd(er) huysv(r)[o](u)wen/
was geschiet en(de) d(aer)om want jan sculdich was zijn/
leefdaghe va(n) duwar(ien) en(de) heylicsche(n) goede(n) te trecken/
x pet(er)s jairlijx zijn leve(n) lang soe p(rese)nteerde hij die/
twee pet(er)s in zijne(n) en(de) zijns wijfs prouffite gecome(n) jaerl(ijx)/
aen zijn duwar(ien) te corten(e) Seggen(de) mede dat de voirs(creven)/
anth(onijs) onder hadde derfbr(ieve) vande(n) goede(n) d(aer) zijn duwar(ie) op sloech/
en(de) soe v(er)re de voirs(creven) anth(onijs) die bringen woude tsijnder eedt/
onder de wet om janne te diene(n) oft hij gebreck hadde int/
voldoen va(n) zijnre duwar(ien) hij p(rese)nteerde den voirs(creven) brief/
dair hem anthonijs af aensprack oeck ter selver natue(re)n/
te sequestre(re)n hopen(de) d(aer)mede te gestane Dair op de voirs(creven)/
anth(onijs) inder replijcken (con)cludeerde als voe(r) aengaen(de) de(n) onderhalve(n)/
rijde(r) meynen(de) dat jan dien weder cope(n) soude oft lossen/
en(de) d(aer)entenden p(rese)nteerde hij de brieve onde(er) hem wesende/
acht(er)volgen(de) jans v(er)sueke onder de wet te bringe(n) Dairop/
nae aensprake en(de) verantweerde(n) de voirs(creven) anth(onijs) gewijst/
was tot zijne(n) thoene daer toe hij gheene(n) ande(re)n dach/
en nam dan den naesten dach van rechte als op/
heden tot welken daghe de voirs(creven) anth(onijs) zijns thoens afginck/
maer was te vreden dat de voirs(creven) jan den i(½) rijder jairlix/
van zijnder duwarie(n) afslaen soude Dairop de selve jan/
meynde want hij niet en thoende dat hij te spade/
quame nu de p(rese)ntacie des voirs(creven) jans inde(n) v(er)antw(er)d(en) gedae(n)/
aen te neme(n) mair dat hij d(er) aensprake(n) ongehoude(n) sijn/
soude Ende soe was gewijst voirt bij scepen(en) t(er) manisse(n)/
smeyers dat de voirs(creven) jan de roeve(re) der aenspraken/
ongehoude(n) zijn soude opde p(rese)ntacie die zij in wed(er)zide(n)/
gedaen hebben vanden brieve(n) te bringe(n) cor(am) scabinis/
in scampno aprilis ultima
Nagekeken doorkristiaan magnus
Moderatorkristiaan magnus
Laatste update:: 2016-09-07 door Xavier Delacourt