It(em) gheerd vand(er) elst lodewijc sijn sone p(ri)us ema(n)cipat(us) [t(er) eenre] jouffr(ouw)/ lijsbeth pa(n)nestert t(er) ande(re) en(de) arnd vand(en) poele t(er) derd(er) zijde(n)/ hebben elc den ande(re)n bekint tsestich rijd(ers) t(er) maniss(en) te betalen/ t(am)q(uam) ass(ecutu)[m] cu(m) (con)d(ici)[o(n)e] (con)sueta ende oic oft gebuerde dat eenich/ vand(en) vors(creven) p(ar)tien voird(er) gepraemt wordde vand(en) vors(creven) vier/ rijd(ers) lijfpen(sien) dan voir tvierd tderdel d(er) selv(er) en(de) hij meer betale(n)/ moeste dat hij dat meer met alle(n) coste(n) en(de) schade(n) die hij d(aer)/ om lijde(n) moeste alsoe wel coste(n) van rechte als ande(r) opde(n) gebreckelik(en)/ van dien verreyck(en) soude en(de) niet voird(er) cor(am) eisd(em)