Want de voirs(creven) jan als geleyt uts(upra) tot allen den goeden/ beyde have en(de) erve lambrechts van meldert en(de) willems/ vand(en) moere wair die gelege(n) sijn voir zijn wettich gebreck/ van eene(n) ryns guld(en) te xxii stuv(er)s lijfpen(sien) hem oft/ henr(icke) vand(en) zijpe d(er) stad bode in zijne(n) name met/ brieve(n) vand(er) stad gescr(even) aenden meye(r) van wavre/ oft zijne(n) stedehoudere alle de selve goede heeft doen/ leve(re)n en(de) dach van rechte doen bescheyden den voirs(creven)/ lambrechte en(de) willem(me) ende hue(re)n wynnen oft zij teghen/ de voirs(creven) leveringhe yet hadden willen allige(re)n d(aer)af den/ dach op heden diende Tot welcke(n) dage niemant van/ hen comen en is den voirs(creven) janne trecht voirt versueken(de)/ soe hebben de scepen(en) van loeven(en) ter manissen smeyers/ gewesen voir een vo(n)nisse datmen den voirs(creven) geleydden/ vand(en) voirs(creven) goeden houden soude inde macht van/ zijne(n) beleyde alsoe verre alst noch voir hen comen/is was cor(am) eisd(em)