It(em) jacop van taterbeke die als porte(r) van loeven(en) hem hadde doen/ uutstcrive(n) aenden scouth(eit) van kempelant te bercheycke d(aer) hij/ bij henr(icke) bac aengetast was en(de) restitucie versocht hadde ende/ doen versuecken van des hem bijden selven henr(icke) en(de) sijne(n) toedoene/ en(de) gevanckenisse(n) afgenomen was en(de) ontweldicht Dair tegen/ op voirleden(en) dagen van rechte comen was een geheeten jan roust/ die hem ticht geve(n) woude vand(en) saken der hachten voirs(creven) des/ de selve porte(r) meynde alsoe niet behoe(re)nde hij en soude voir al/ oic gerestitueert sijn van des hem gelijc voe(r) afgenome(n) was alsoe/ dat hij niet gepant te hove comen en soude Aldaer gewijst/ was dat den selven porte(r) voir al costeloes gerestitueert souden/ wordden sijne afgenomen pande en(de) alsoe hadde hij op die vuege/ dach genomen tegen den selven janne van roust welcken/ dach op heden diende heeft hem de selve jacop op heden te/ rechte gep(rese)nteert tegen den selven janne van roust en(de) henr(icke)/ bac d(aer) gheen van hen noch p(ro)cur(eur) van hue(re)n wegen tege(n) geco(m)pareert/ noch he(m) gep(rese)nteert en heeft in sca(m)p(n)[o] cor(am) om(n)ib(us) scab(inis) dempt(is) borch/ roelants nove(m)br(is) xxii