It(em) andries lombaert die tegen katlijne(n) weduwe qui(n)te(n)s/ wilen wittema(n)s en(de) hue(re)r docht(er) katlijne(n) gecrege(n) hadde/ zeke(r) goede te wese(n) onder leeuwe gelege(n) dairaf de/ selve moeder ende docht(er) den voirscr(even) andr(iese) waerscap/ hadde(n) geloeft e(m)mer totter so(m)men toe van x r(yns) gulden(en)/ te xx stuv(er)s tstuck oft hem die goede afgewo(n)nen worde(n)/ in p(rese)ncia heeft gekint en(de) gelijdt gehave(n) te hebbe(n) ende/ ontfangen vander selver moeder en(de) hue(re)r dochter de selve/ x r(yns) gul(den) bij dien dat hem die goede soe hij seght/ met rechte afgewo(n)nen zijn ende heeft de selve en(de) hue(r)/ goede ende erfgename(n) vanden selve(n) x r(yns) gul(den) volcomel(ijc)/ quijtgeschouwe(n) promitt(entes) ratu(m) null(atenus) alloqui cor(am) roel(ants)/ hanckaert ap(ri)lis xx