It(em) g(er)truyt van haren weduwe vrancx wile(n) van do(m)male/ vettewariers in p(rese)ncia heeft gekint en(de) gelijdt geco(n)senteert/ gewillecoert overgegeve(n) en(de) gelooft voir heur en(de) hue(re)n nacomel(ingen)/ van alsulcken twee rijd(ers) erflijc die sij jaerl(ijcx) heeft en(de) heffen(de) is/ opde ca(m)me geheete(n) leeuwenborch gelege(n) opde groote merct te loeven(en)/ van dien vijf en(de) eene(n) halve(n) rijders erflijc die ph(ilip)s wilen/ vand(en) wijngarde te houden plach opde voirs(creven) ca(m)me metten/ toebehoirte(n) nu jans van kessele ooftmeng(er)s dat de selve jan en(de)/ sijn nacomelinge sculdich sijn te gestaen(e) met jaerl(ijcx) te betalen/ voir elcke(n) der selver twee rijders erflijc sessentwintich stuv(er)s/ drie pl(a)c(ken) voir den stuv(er) en(de) dat de selve jan en(de) sijn nacomel(ingen)/ die twee rijd(ers) sele(n) moege(n) aflegge(n) alst hen gelieft elcke(n)/ d(enier) met xviii rijd(ers) elke(n) te xxvi stuv(er)s drie pl(a)c(ken) voir den stuv(er)/ en(de) met vollen rinte Al waert soe nochtan dat nae begrijp/ der principaeld(er) brieve(n) die tot hoge(re)n prise oft laste souden/ moete(n) comen cor(am) berct moelen julii xxi