It(em) henrick de rijke sone raes wilen de rijcke heeft gekint/ en(de) gelijdt dat hem henr(ick) woutiers van werchte(r) volcomelijck/ gelost en(de) afgequijt heeft alsulken eene(n) gulden(en) hellinck/ en(de) eene(n) hong(aer)schen gulden(en) erflijck alse de selve henric de/ rijcke hadde en(de) houden(de) was en(de) hij van nairderscapen ontquijt/ heeft uuten handen des voirs(creven) henr(icx) woutiers die die gecocht/ hadde tegen coenrarde de rijke des voirs(creven) henr(icx) srijken brueder/ aen en(de) op de goede desselfs henr(icx) woutiers gelegen te werchte(r) die
//
wilen toetebehoiren plagen lodewijken goerlakens Scelden(de)/ vanden selven erfrinten en(de) van allen acht(er)stelligen rinten/ van dien v(er)loepen volcomelic quijte den voirs(creven) henr(ick) woutiers/ zij(n) goede dair voe(r) verobligeert en(de) alle ande(re) des quitan(cie) behoeven(de)/ Promitt(ens) nullaten(us) alloqui sed war(andizare) de ista quitan(cia) erga/ quoscu(m)q(ue) cor(am) buets(ele) hoelair junii xxv