It(em) joh(ann)es de borre f(ilius) quond(am) henr(ici) co(m)mor(ans) lovanii in vico s(an)c(t)i/ qui(n)tini in p(rese)ncia heeft gelooft roelofve van berthem ja(n)ne vand(en)/ borch loenijse va(n) udekem en(de) gielijse van berthem aut [en(de)] alle ande(re)/ dair voe(r) verobligeert en(de) huer goede scadeloes te houden te lossen/ tontheffen(e) en(de) allessins quijt te houden(e) van alsulken i(½) rijder/ lijfpen(sien) ten live peters potent alse de selve p(er)sone(n) oft doude/ jan vander borch hem met scepen(en) brieve(n) van loeven(e) sculdich/ en(de) belang zijn beyde van p(ri)ncipalen en(de) allen v(er)loepen(en) en(de) ombetaelden/ pachten d(air)af te verschenen en(de) te verschinen en(de) voirt van allen/ costen en(de) lasten die zij oft e(n)nich van hen oft hue(r) goede dairo(m)me/ lijden souden moegen zij wa(r)en van rechte oft ande(re) in wat manie(re)n/ dat wa(r)e cor(am) abs(oloens) hoeve(n) ja(nua)[rii] xvii