Want her gielijs van bruessele p(ri)este(r) meester va(n) emelimont/ als geleyt nae deser stat recht voir zijn wettich gebreck/ tot allen den goeden beyde have en(de) erve pet(er)s vynck en(de) jans/ wile(n) tuppart wair die gelegen zijn hem oft pauwelse bierma(n)/ d(es) stat bode in zijne(n) name met brieve(n) gescr(even) vand(en) stat wege(n)/ aenden meye(r) van sinte remeysgheest oft zijne(n) stedehoude(r) alle/ de selve goede heeft doen leve(re)n en(de) dach va(n) rechte doen/ besceyden pete(re)n vynck oft hij tegen de leveringe yet/ / hadde willen allige(re)n tot welken dage op heden dienen(de)/ als ten verstreken(en) daghe de selve peter noch procur(eur) van/ zijne(n) wegen gecompareert en is ende willem(me) va(n) leefdale/ als procur(eur) des voirs(creven) he(re)n gielijs trecht ernstelijck voirts/ versueken(de) soe v(er)re dat scepen(en) va(n) loven(e) ter manissen smeyers/ gewesen hebben voir een vo(n)nisse nae dat hen behoirlijck/ heeft gebleken bij rappoirte des voirscr(even) pauwels [(et)c(etera)] wair/ de wed(er)p(ar)tie vanden geleydden met en quame ten opstane/ smeyers en(de) d(er) scepen(en) datme(n) den voir(creven) procur(eur) inde(n) name/ vand(en) geleydden houden soude inde macht van e(n) beleyde/ en(de) leveringen alsoe vand(en) voirs(creven) goed(en) alsoe v(er)re alst noch/ voir scepen(en) come(n) is in scampno cor(am) scab(inis) septembr(is) xvi