It(em) janvande(n) voirtken(en) poirte(r) van des(er) stat wiens wijn/ en(de) goet beslagen was bijden meye(r) van hersselt ten versueke/ va(n) henr(ick) va(n) elslueken(en) voir e(n)nig(er) hande haeflijcke eysschinghen/ heeft met brieve(n) va(n) des(er) stat gescr(even) aenden voirs(creven) meye(r) de/ selve zijn goede doen ontslaen en(de) dach va(n) rechte doe(n) beteeken(e)/ den selve(n) henr(icke) oft hij d(aer)tegen segge(n) woude Tot welk(en) dage/ de selve henr(ick) noch oick op heden als ten v(er)streken(en) daghe/ niet gecompareert en is soe heeft deselve poirte(r) hem te/ meer stonden en(de) oick op heden te rechte gep(rese)nteert tegen/ den selve(n) henr(icke) ald(aer) hij als voe(r) niet en compareerde in/ scampno octobr(is) iiii[ta]