Vander aenspraken die goirt led(er)bijl gedaen heeft op ja(n)ne/ scrijne van vijftich mudde(n) ghersten die de selve goirdt/ tege(n) hem gecocht hadde elck mudde d(air)aff om xxx(½) st(uvers) mits/ eene(n) setpe(n)ni(n)ge bij goirde getoge(n) en(de) d(er) settinge vanden grane/ bij goirde geschiet welck greyn de voirs(creven) scrijne aen nam/ te leve(re)n bynne(n) eene(n) seke(re)n dage ald(air) v(er)redent En(de) wa(n)t/ dan de voirs(creven) scrijne niet en hadde willen acht(er)volge(n) dac/ coert en(de) duytsprake van seke(re)n goede(n) manne(n) vande(n) gelage/ te betalen(e) en(de) hem goirde eene(n) seke(re)n penni(n)ck van vi r(inssche) g(ulden)/ te roucoope te geven(e) en(de) dat d(air) om de goede mans alsoe/ hue(r) hande d(air)aff hadden gedaen En(de) die sake alsoe gestelt/ op huer yerste soe hij dat p(rese)nteerde te thoene(n) oft hem/ ontkint wordde soe sustin(eer)de hij dat de voirs(creven) jan/ vo(n)nislijck gecondampneert soude wordden hem de/ voirs(creven) coma(n)scap vanden vijftich mudde(n) ghersten ten prijse/ als vo(r)e die hij voir sijns selfs slijte(n) gecocht hadde te/ voldoen(e) hem des getroesten(de) totte(n) rechte Dair tege(n) de voirs(creven)/ jan scrijne hem v(er)antweerden(de) dede segge(n) ontkynnen(de) die/ coopma(n)scap tussche(n) he(n) [alsoe] geschiet te sijne en(de) des d(air)aff sijn/ mochte was doot en(de) te nyeute bij middele van goede(n)/ ma(n)nen d(air) tege(n) de voirs(creven) goird replice(re)nde p(rese)nteerde/ te bewijsen als vo(r)e dat de voirs(creven) scrijne niet en hadde/ willen acht(er)volge(n) mair geweygert te voldoen(e) daccort/ tussche(n) he(n) in desen bij goede mans gemaict met meer/ reden(en) hinc inde Soe v(er)re dat de voirs(creven) aenlegge(r)/ tot sijne(n) thoene gewijst sijnde de verweerde(r) bekinde/ al tgene des de voirs(creven) aenlegge(r) gelijc vo(r)e opgedaen/ hadde d(er) coma(n)scap aengaen(de) en(de) oic dat de seggers/ bij ov(er)geven(e) va(n) p(ar)tien v(er)accordeerden vand(er) leveringe(n) en(de)/ dat de goede mans uutgesproken hadden dat hij scrijne/ tgelach betale(n) soude en(de) d(air)enbove(n) noch geve(n) goirde/ eene(n) seke(re)n pe(n)ni(n)ck gedragen(de) sesse r(inssche) gul(den) En(de) des ande(re)n/ daichs als men tgelach verdrincken soude te jans va(n)
//
thiene(n) huys dairt geseecht was dat scrijne d(air) ontboden was/ en(de) dat hij d(air) niet come(n) en woude seggen(de) dat hij d(air)aff/ niet geve(n) en soude en(de) dat alsoe de goede mans/ die daccort gemaict hadden hue(r) hande d(air)aff deden En(de)/ desen thoen aldus geleyt sijnde tendeerde de voirs(creven) goirt/ tot sijnd(er) voirs(creven) (con)clusien en(de) de voirs(creven) jan hielt dat hij/ gestaen soude mette(n) gelage en(de) den vi r(inssche) gul(den) voirs(creven)/ acht(er)volgen(de) den voirs(creven) accorde en(de) dat dov(er)gaen vande(n)/ tijde tvoirs(creven) accort niet en hadde gebroken Es gewijst bijde(n)/ scepen(en) va(n) loven(e) t(er) manissen smeyers dat jan scrijne acht(er)/ volgen(de) sijnd(er) kynnissen gehoude(n) sal sijn den voirs(creven) goirde/ de voirs(creven) coma(n)scap te voldoen(e) nae dat de wairh(eit)/ gedrage(n) heeft oft d(air)aff desselfs goirts goeden moet te/ gecrijge(n) cor(am) in sca(m)pno p(rese)ntib(us) om(n)ib(us) scab(inis) dempt(o)/ absoloens aprilis xxiiii