It(em) jan bandolet schoenmake(re) heeft gelooft te betalen(e) gorijse/ van kessele acht rinssche gulden(en) te lx pl(a)c(ken) tstuck ende/ vijff stuv(er)s alle weken van nu voirtane vier st(uvers) d(air) aff/ tot dat de voirs(creven) so(m)me volbetailt sal wesen quol(ibet)/ ass(ecutu)[m] met (con)dicien oft hij xiiii dage(n) liet ov(er)gaen sond(er)/ betalen dat alsdan al gevallen sal sijn en(de) sal gorijs/ sijn recht voirts moege(n) vorde(re)n sond(er) meer v(er)volchs/ cor(am) hoeve(n) burg(imagistr)[o] julii viii