Nae dien dat op heden comen sijn bijden raide vand(er)/ stadt peet(er) vand(er) hoeve(n) met berbelen zijnd(er) sust(er) t(er)/ eenre ende de werdi(n)ne meest(er)s anthoenis de smet/ der stadt meest(er) t(er) ande(r) zijden aldair de voirs(creven)/ peet(er) inden name van zijnd(er) zust(er) te kenne(n) gaff hoe/ dat jan van den hove tege(n) deselve sijn zust(er) genome(n)/ hadde hier voirmaels twee huysen deen gelege(n) inde/ cortstrate en(de) dande(r) in s(in)te berbelen strate bijde persse/ ten erfchijse en(de) namaels die vercocht hadde den/ voirs(creven) meeste(re)n anthoenise die die hadde laten uutdaghe(n)/ voir den co(m)mer d(aer)op hij die genome(n) hadde Seggen(de)/ voirt dat ten tijde als de voirs(creven) meest(er) anthoenis die/ huysen besadt hij tvoirs(creven) huys staen(de) bij s(in)te barbelen/ ontdect hadde en(de) afgenome(n) de tiechelen d(aer)op wesen(de)/ en(de) tselve and(er)ssins ontreect alsoe dat tselve inne/ gevalle(n) was en(de) voirt deselve tiechele(n) en(de) and(er)ssins/ des hem belieft hadde vand(en) selve(n) huyse vercocht/ Versueken(de) alsoe den selve(n) meeste(re)n anthoenise ende/ sijn werdi(n)ne bedwongen te hebben dat zij hem tvoirs(creven)/ huys stelden in state als dat was ten tijde vand(en)/ voirs(creven) afbreken(en) oft dat hij hem in recompensien/ van dien afneme(n) soude twee croene(n) erffelijck uute(n) selve(n)/ huyse gaende v(er)ond(er)pandt metten voirs(creven) huyse inde/ cortstrate gelege(n) Dair tege(n) de voirs(creven) werdi(n)ne compa/ re(re)nde heeft genoech bekint de voirs(creven) thiechele(n) bijd(en)/ voirs(creven) meeste(re)n anth(oenis) en(de) huer afgenome(n) te zijne vand(en)/ voirs(creven) huyse en(de) vercocht ende dat tvoirs(creven) huys gevalle(n)/ en(de) te nyeute gegaen mocht zijn hopen(de) d(aer)inne niet/ gehouden te zijne en(de) metten gronde te gestaene en(de)/ des alnoch d(aer)op bevonde(n) werdt Es get(er)mineert/ en(de) uutgesproken bijd(en) wet dat de voirs(creven) meest(er) anth(oenis)/ sculdich sal sijn tvoirs(creven) huys wed(er)om te stellen(e) in state/ en(de) wesen(de) in ald(er) manie(re)n dat mocht sijn ten tijde va(n)d(en)/ voirs(creven) afgenomen(en) thiechelen en(de) afbreken(en) indien en(de) doen
//
t(er) tijt stont t(er) estimatien vanden gheene(n) die d(aer)aff/ moegen weten te spreken en(de) der stadt meest(er)s oft/ ande(re)n geswoirne(n) werclieden vand(en) ambachte hen/ des verstaen(de) oft desselfs pet(er)s moet ind(en) name/ van zijnd(er) zust(er) te hebben(e) t(er) estimatien en(de) goetduncken(e)/ der selv(er) meest(er)s als voe(r) act(um) in cons(ili)[o] opidi nove(m)br(is)/ xxiii