It(em) de voirs(creven) joes heeft geloeft den voirs(creven) henr(icke)/ vand(er) heyden ende henr(icke) heyberch voe(r) de voirs(creven)/ vijff croene(n) erffelijck hem afgequijt zijnde als voe(r)
//
de voirs(creven) goede de(n) voirs(creven) p(er)soene(n) toebehoiren(de)/ gelege(n) inde ravestrate gelijc voe(r) tontheffen ende/ tontlasten van sijne(n) parte ende gedeelte van/ alsulke(n) croene(n) erffelijck als de kercmeest(er)s van sinte/ qui(n)tens met hue(re)n medepleg(er)s hebben en(de) jairlijcx/ heffende zijn opde selve goede Welke erfcroene/ voirmaels int wairscap ende vercoepi(n)gen der selv(er)/ goede(n) acht(er)gebleve(n) zijn alsoe dat de selve p(er)soene(n)/ ende hue(r) goede dair van te weten(e) vand(en) selve(n)/ zijne(n) gedeelte in dien ongelast sullen bliven/ Heeft voirt geloeft alse vand(en) sculde(n) obligatien/ borchtochte(n) oft ande(re)n actien dair inne gielis wijle(n)/ vande(n) zande sijn oudevader bevonde(n) soude moege(n)/ wordden gehoude(n) oft veroblig(er)t te wese(n) voirde(r)/ dan vand(en) voirs(creven) erfcroene(n) dat hij d(aer)aff altijt/ sijn deel ende advena(n)t drage(n) en(de) cuele(n) zal/ en(de) sijn medeerfgename(n) desselfs wile(n) gielis d(aer)aff/ scadeloes losse(n) ende ontheffen t(am)q(uam) ass(ecutu)[m] cor(am) eisd(em)