Want claes van wynghe als geleydt nae des(er) stadt recht/ voir zijn wettich gebreck uuyt cracht van scepen(en) brieven van/ loeven(en) tot allen den goeden beyde have ende erve bauduwijns/ wijlen henry soe waer die gelegen zijn hem met brieve van/ des(er) stadt gescreven aen den meye(r) van melain oft zijne(n) stadhoude(r)/ alle de selve goede behoirlijck heeft doen leve(re)n ende den/ bauduwijne henry zone des voirs(creven) baud(uwijns) robb(er)de van hoye/ piete(re)n piret geheeten del sart pete(re)n del chiese en(de) ande(r)/ hue(r) mede conforten erfgenamen des voirs(creven) baud(uwijns) dach van/ rechte alhier inde banck voe(r) meye(r) en(de) scepen(en) van loeven(en)/ heeft doen bescheiden oft zij hen h(ier)tegen hadden willen/ oppone(re)n Tot welcken daige als ten verstreken(en)/ daige niet en comp(ar)eerden noch procur(eur) van hue(re)nt/ wegen den voirs(creven) geleidd(en) comp(ar)e(re)nde en(de) trecht voirt/ versueken(de) soe hebben de scepen(en) van loeven(en) ter manisse(n)/ smeyers gewesen nae dat hen bij rappourte en(de) cleerniss(en)/ cornel(is) reyns des(er) stadt bode behoirlijck gebleken heeft/ tvoirs(creven) exploit geschiet te zijne zoe verre de voirs(creven) p(er)sone(n)/ niet en comp(ar)eeerden voe(r) den opstane smeyers en(de) der/ scepen(en) datmen den geleidd(en) vanden voirs(creven) goeden houden/ sal inde macht van zijne(n) beleyde en(de) scepen(en) br(ieve) van loeven(en)/ alsoe verre het noch voir scepen(en) comen es in scampno/ maii xvii