Want claes van meldert als procureur jans vanden b(er)ghe/ voir zijn wettich gebreck uuyt cracht van scepen(en) brieven van/ loeven(en) nae des(er) stadt recht come(n) en(de) geleyt es onder de(n) ande(re)n/ tot allen den goeden beyde have en(de) erve gheerts svorst(er)s soe/ wair die gelegen zijn hem met br(ieven) van des(er) stadt gescreve(n)/ aen den meye(r) van beerge oft zijne(n) stadhoude(r) alle de selve/ goede heeft doen leve(re)n ende den selve(n) gheerde dach van/ rechte te comp(ar)e(re)n inde banck voe(r) meye(r) en(de) scepen(en) van loeven(en)/ heeft doen bescheiden oft hij hem d(aer)tegen hadde willen oppone(re)n/ Tot welcken daige hij niet come(n) en es noch procur(eur) van zijne(n)/ wegen de voirs(creven) geleidd(en) comp(ar)e(re)nde en(de) trecht voirt versueken(de)
//
soe verre dat de scepen(en) van loeven(en) ter manissen smeyers nae/ dat hen behoirlijck gebleken heeft bij rappourte(n) jans vand(en)/ bossche des(er) stadt bode de voirs(creven) leveri(n)ge ende dachbescheidinghe/ geschiet te zijne bijden voirs(creven) meyere gewesen hebben voir/ een vo(n)nisse Waer de wed(er)p(ar)tie des voirs(creven) geleidde(n) niet en/ comp(ar)eerde ten opstane smeyers en(de) der scepen(en) datmen den/ selven geleidden houden soude inde macht van zijne(n) beleyde/ scepen(en) brieven en(de) leveri(n)gen alsoe verre alst noch voir/ scepen(en) come(n) es in scampno maii xxii