Den dach van rechte op heden dienen(de) inde banck voe(r)/ meye(r) ende scepen(en) van loeven(en) tusschen janne van ov(er)beke/ en(de) paeschijne du pont zijnd(er) huysvr(ouwe) ter eende(r) ende/ katlijne vanden bossche wed(uwe) bartelmeeus wijle(n) vand(en)/ marcellen t(er) ande(r) zijde(n) hebben de selve p(ar)tien de(n) selve(n)/ dach gecontinueert ende uutgestelt tot van heden in
//
xiiii nachten naistcomen(de) om alsdan te dienen gelijck dien/ op heden gedient soude hebben cor(am) hermeys tymple junii/ qui(n)ta