SAL7385, Akte: V°469.2-V°470.1 (864 van 1086)
Akte V°469.2-V°470.1
Act
Datum: 1492-04-11
Transcriptie
2018-10-29 door kristiaan magnusVand(er) questien geport voe(r) den raide vand(er) stadt/
tusschen lod(ewijcke) de voeght aldair ontboden hebbende/
gielise van nethen(en) t(er) eenre en(de) den selve(n) gielise t(er)/
ande(r) zijden aengaen(de) den zesse ryders erffelijck/
die de selve lod(ewijc) a(n)no nonagesimo m(ar)tii xix den selve(n)/
gielise ov(er)goedde ende de welke deselve lod(ewijc) hadde/
opde ca(m)me geheete(n) den cruydewagen gelegen inde/
scepstrate metten toebehoirte(n) ende noch soe hij/
verclairt hadde ende doen passe(re)n inde selve guedi(n)ge/
op meer ande(r) goede namelic opden sloetel inde/
hoelstrate metten toebehoirten ende besund(er)t sustin(e)rde/
deselve lod(ewijc) want de voirs(creven) gielis de selve vi/
ryd(er)s erff(elijck) gecocht hadde tegen hem elke(n) pe(n)ni(n)ck d(aer)aff/
voir xiiii gelijcke pe(n)ni(n)g(en) en(de) dat hij lod(ewijc) ten/
tijde vand(en) selve(n) vercoepe and(er)s niet en wiste/
dan dat die ryders te betale(n) stonden elken met/
xxvi stuv(er)s soe gielis die betaelt hadde en(de) deselve/
gielis hem niet meer noch hoeghe(r) die inden coep/
betaelt en hadde ende hij zedert bevonden hadde/
dat elken ryder stont te xxviii stuv(er)s ende gielis/
d(aer)aff oic hieff deselve xxviii stuv(er)s Dat hem/
tsurplus dat die zesse ryders erffelijck beet(er) wae(re)n/
dan elken te xxvi stuv(er)s ge(re)kent comen en(de) wordden/
soude en(de) bijd(en) voirs(creven) gielise goetgedaen Te voirde(r)/
gemerct want hij gielis goeden coep genoech/
hadde elken ryder te hebben gecocht voir xiiii/
gelijcke ryders ende te wynnen op elken int/
afquijten vier ryders al en hadde hij de voirs(creven)
//
ov(er)bate oic niet van twee stuv(er)s erffelijck op elken/ ryder dairtegen deselve gielis hem oppone(re)nde gedroechs/ hem tot zijnd(er) guedingen dat die begreep elken ryder/ te xxviii stuv(er)s alsoe dat lod(ewijc) bellicx gheen reden(en) van/ niet weten(e) oft ignorantien in dien en soude allege(re)n/ Hij gielis seyde oic dat hij die rinte sulc als die/ was in heur selve(n) tot groet(er) beden van lod(ewijcke) die hem/ zijnen groeten noot claighde ende vanden welken hijs/ niet en hadde conne(n) afgesijn gecocht hadde Oic seyde/ hij dat hij gebreck vonden hadde in sijn panden namelic/ inden voirs(creven) sloetel die ten tijde van zijnd(er) guedi(n)g(en)/ ende dair te voe(re)n voir oude(r) rinte uutgedaight was/ soe dat hem den pandt van dien niet tegenstaen(de) zijnd(er)/ guedingen ende geluften van genoechdoen(e) hem bij/ lod(ewijcke) gedaen ontgaen was dair in die stat lod(ewijc) hem/ zeke(r) ande(r) vestich(eit) gedaen mocht hebben sulc als die/ was zonder vand(en) voirs(creven) surplus nu gealleg(er)t te/ vermanen Ende dat meer was hoe wel hem lod(ewijc)/ guedi(n)ge mocht hebben gedaen vanden vi ryders Soe/ en was hem gielise niet gebleken den tytel wair/ uut lod(ewijc) macht hadde gehadt hem die rinte(n) ov(er) te/ goeden d(aer)aff hij beg(er)de sijn behoefte te voirde(r) mits den/ zwaricheyd(en) hem bij lod(ewijcke) in desen gebue(re)nde en(de) oec/ want lod(ewijc) gheen recht successeur en was noch naiste/ leven(de) van des(er) rinten noch oic sijn werdynne met/ meer reden(en) bij gielise gealleg(er)t De welke de selve/ lod(ewijc) met div(er)sen reden(en) wed(er)leyt ende gielise den/ eedt deylde dat inde rekeni(n)ge ende betali(n)ghe/ van desen vi ryders erff(elijck) elken der selv(er) niet hoege(r)/ ge(re)kent noch betaelt en es geweest dan voir elke(n)/ xiiii ryders inde(n) afcoep en(de) elken ryder te xxvi stuv(er)s/ Op welke(n) gedeylden eedt de selve gielis luttel/ oft niet antwerden(de) ende lod(ewijc) verhalen(de) van zeke(re)n/ resten hem noch comen(de) zond(er) dit rest vand(en) coepe voirs(creven)
//
Es get(er)mineert ende uutgesproken dat den/ voirs(creven) lod(ewijcke) tsurplus vand(en) voirs(creven) vi ryders erffelijck/ dat die beet(er) sijn ende hoege(r) staen te betalen dan/ elken te xxvi stuv(er)s wordden ende volgen sal oft/ dat de selve giel(is) den selven lod(ewijcke) die sesse ryders/ erff(elijck) sal sculdich sijn goet te doen(e) elken te xxvi/ stuv(er)s tot alsulke(n) prijse ende weerden alse die/ pe(n)ni(n)g(en) ind(er) valuatien stonden ten tijde vand(er)/ selv(er) coma(n)scap Ende ter ande(r) zijd(en) dat de/ selve lod(ewijc) den selve(n) gielise sal doen hebbe(n) sijn/ behoefte den rechte genoech zij(n)de vand(en) tytle/ en(de) actien dat hij lod(ewijc) en(de) sijn werdynne gehadt/ hebbe(n) om de selve rinte te moegen v(er)coepen/ in (con)silio opidi p(rese)ntibus ambobus burg(imagis)[tr(is)]/ et plu(r)ibus aliis de consilio aprilis xi
//
ov(er)bate oic niet van twee stuv(er)s erffelijck op elken/ ryder dairtegen deselve gielis hem oppone(re)nde gedroechs/ hem tot zijnd(er) guedingen dat die begreep elken ryder/ te xxviii stuv(er)s alsoe dat lod(ewijc) bellicx gheen reden(en) van/ niet weten(e) oft ignorantien in dien en soude allege(re)n/ Hij gielis seyde oic dat hij die rinte sulc als die/ was in heur selve(n) tot groet(er) beden van lod(ewijcke) die hem/ zijnen groeten noot claighde ende vanden welken hijs/ niet en hadde conne(n) afgesijn gecocht hadde Oic seyde/ hij dat hij gebreck vonden hadde in sijn panden namelic/ inden voirs(creven) sloetel die ten tijde van zijnd(er) guedi(n)g(en)/ ende dair te voe(re)n voir oude(r) rinte uutgedaight was/ soe dat hem den pandt van dien niet tegenstaen(de) zijnd(er)/ guedingen ende geluften van genoechdoen(e) hem bij/ lod(ewijcke) gedaen ontgaen was dair in die stat lod(ewijc) hem/ zeke(r) ande(r) vestich(eit) gedaen mocht hebben sulc als die/ was zonder vand(en) voirs(creven) surplus nu gealleg(er)t te/ vermanen Ende dat meer was hoe wel hem lod(ewijc)/ guedi(n)ge mocht hebben gedaen vanden vi ryders Soe/ en was hem gielise niet gebleken den tytel wair/ uut lod(ewijc) macht hadde gehadt hem die rinte(n) ov(er) te/ goeden d(aer)aff hij beg(er)de sijn behoefte te voirde(r) mits den/ zwaricheyd(en) hem bij lod(ewijcke) in desen gebue(re)nde en(de) oec/ want lod(ewijc) gheen recht successeur en was noch naiste/ leven(de) van des(er) rinten noch oic sijn werdynne met/ meer reden(en) bij gielise gealleg(er)t De welke de selve/ lod(ewijc) met div(er)sen reden(en) wed(er)leyt ende gielise den/ eedt deylde dat inde rekeni(n)ge ende betali(n)ghe/ van desen vi ryders erff(elijck) elken der selv(er) niet hoege(r)/ ge(re)kent noch betaelt en es geweest dan voir elke(n)/ xiiii ryders inde(n) afcoep en(de) elken ryder te xxvi stuv(er)s/ Op welke(n) gedeylden eedt de selve gielis luttel/ oft niet antwerden(de) ende lod(ewijc) verhalen(de) van zeke(re)n/ resten hem noch comen(de) zond(er) dit rest vand(en) coepe voirs(creven)
//
Es get(er)mineert ende uutgesproken dat den/ voirs(creven) lod(ewijcke) tsurplus vand(en) voirs(creven) vi ryders erffelijck/ dat die beet(er) sijn ende hoege(r) staen te betalen dan/ elken te xxvi stuv(er)s wordden ende volgen sal oft/ dat de selve giel(is) den selven lod(ewijcke) die sesse ryders/ erff(elijck) sal sculdich sijn goet te doen(e) elken te xxvi/ stuv(er)s tot alsulke(n) prijse ende weerden alse die/ pe(n)ni(n)g(en) ind(er) valuatien stonden ten tijde vand(er)/ selv(er) coma(n)scap Ende ter ande(r) zijd(en) dat de/ selve lod(ewijc) den selve(n) gielise sal doen hebbe(n) sijn/ behoefte den rechte genoech zij(n)de vand(en) tytle/ en(de) actien dat hij lod(ewijc) en(de) sijn werdynne gehadt/ hebbe(n) om de selve rinte te moegen v(er)coepen/ in (con)silio opidi p(rese)ntibus ambobus burg(imagis)[tr(is)]/ et plu(r)ibus aliis de consilio aprilis xi
Nagekeken door: Karel Embrechts
Moderator: Karel Embrechts
Laatste update:: 2015-08-13 door Agata Dierick