Want her jan joveneal p(ri)este(r) als geleydt nae des(er) stadt/ recht voirt zijn wettich gebreck uuyt cracht van scepen(en)/ br(ieven) van loeven(en) tot allen de(n) goeden beyde have en(de) erve/ goirts wijlen ha(n)noul geheeten bodar en(de) marie(n) morial
//
zijns wijfs zoe wair die gelegen zijn hem met br(ieven) van des(er)/ stadt gescreven aen den meye(r) van dyon le mont oft zijne(n)/ stadhoude(r) alle de selve goede behoirlijck heeft doen leve(re)n/ ende henricke pira en(de) marie morial voirs(creven) zijn huysvr(ouw)/ weduwe des voirs(creven) goirts dach van rechte te comp(ar)e(re)n alh(ier)/ inde banck voe(r) meye(r) en(de) scepen(en) van loeven(en) oft zij hen/ tegen de voirs(creven) leveri(n)ge hadden wille(n) oppone(re)n heeft/ doen bescheiden Aldair zij niet gecomp(ar)eert en zijn noch/ procur(eur) van hue(re)ntwegen den voirs(creven) geleidden comp(ar)e(re)nde/ en(de) trecht voirt versueken(de) Soe hebben de scepen(en) van/ loeven(en) ter manissen smeyers nae dat hen bij cleernissen/ en(de) r(e)sc(ri)pte(n) jans rinchon mairs van dyon le mont/ voirs(creven) behoirlijck hadde gebleken de voirs(creven) executie(n)/ geschiet te zijne gewesen voir een vo(n)nisse datmen/ den voirs(creven) geleidden vanden voirs(creven) goeden houde(n) soude/ inde macht van zijnen scepen(en) brieve(n) beleyde en(de) leveri(n)g(en)/ alzoe verre alst noch voir scepen(en) comen es in scampno/ maii xxiiii