Nae dien dat comen zijn bijd(en) raide vander stadt/ lijsbeth swolfs [en(de)] jan van landen(en) dair de selve lijsbeth/ hen eysschen(de) was eene(n) leeu van hueri(n)gen en(de) hue(re)n/ halloon te weten(e) een vouwe eene(n) vlessen(en) voirscoot/ eene(n) wercken(de) voirscoot elck van beyden van vijff/ vie(re)ndeele(n) ende ii(½) ellen lijnens lakens en(de) een pair/ gelaptt(en) scoenen dat zij bij hem gewoent en(de) gedient/ hadde ende noch seven stuv(er)s vand(en) vroeyvrouwen/ die zij betaelt hadde der vroeyvrouwe(n) van alsulken/ kinde als zij van hem gehadt hadde d(aer)af zij hem den/ eedt deylde oft selve p(rese)nteerde te doen(e) dat hij huer/ dat dueghdelijck sculdich xas D(aer)op de voirs(creven)/ jan van landen(en) navolgen(de) hue(re)r p(rese)ntatien huer den/ eedt gedeylt heeft Navolgen(de) den welken zij hue(re)n/ eedt gedaen heeft dat hij huer des voirs(creven) steet/ / dueghdelijck sculdich was Es geappointeert ende/ uutgesproken bijde(n) raide vand(er) stadt dat de voirs(creven)/ jan van landen(en) sculdich sal zijn den eysch der voirs(creven)/ lijsbetthe(n) te voldoene metten coste(n) van rechte in/ cons(ili)o opidi febr(uarii) xxvi