SAL7390, Akte: V°206.2-R°208.1 (347 van 782)
Akte V°206.2-R°208.1
Act
Datum: 1496-12-10
Transcriptie
2018-10-21 door Karel EmbrechtsIt(em) jan v(er)aliten t(er) eenre goessen v(er)aliten zijn brued(er) joes messuyns/
inde(n) name van he(m) selve(n) en(de) oick van marie(n) v(er)alijten zijnen/
wive zust(er) d(er) vors(creven) gebruede(re)n jan de vleeshouwe(re) ty(m)m(er)ma(n)/
vor he(m) selve(n) en(de) oic als man en(de) mo(m)boir van jaq(ue)mine(n) v(er)/
aliten zijne(n) wive ende oick alle inde(n) name va(n) ja(n)ne/
bottelziers en(de) ka(tlij)[ne(n)] v(er)aliten sijne(n) wive beyde absent zij(n)de/
die deselve goessen v(er)alijten joes messuyns en(de) jan de vlees/
houwe(re) h(ier)inne geloeft hebben te v(er)va(n)gen soe oick elck hue(re)r/
gedae(n) heeft van sijnd(er) werdi(n)nen vors(creven) en(de) joes de merck als
//
stiefvad(er) en(de) p(ro)cur(eur) van berbelen v(er)alijten docht(er) wijlen meest(er) he(n)ricx/ v(er)alijten cyrurgijns die hij en(de) dese ande(r) p(ar)tie vors(creven) h(ier)inne ghe/ loven oic te v(er)va(n)gen t(er) and(er) sijden ende deselve ande(r) p(ar)tie/ vors(creven) oick inden name vand(en) wettige(n) kinde(re)n jasp(er)s wijle(n) de/ gheyse(re) die hij acht(er)gelaten heeft van m(ar)grieten wijlen v(er)alijte(n)/ sust(er) der vors(creven) gebruede(re)n en(de) suste(re)n die sij insgelijcx h(ier)inne/ geloeft hebben te v(er)vangen hebben gekint en(de) gelijt ten bij/ sijne en(de) oic met co(n)sente van gorde h(er)meys en(de) henr(icke) wille(m)s/ beyde als momboe(re)n vand(en) ombejard(en) kinde(re)n vors(creven) vand(er) stat/ wegen d(aer) toe geset dat zij met malcande(re)n v(er)accordeert sijn/ en(de) ov(er)comen van hue(re)n gescillen die zij tegen malcande(re)n/ hadde(n) beyde vand(er) huwelijk(er) vorwerd(en) des vors(creven) jans/ v(er)alijten en(de) sijns wijffs en(de) den ghiften en(de) goetdoen(en) die de(n)/ selven janne v(er)aliten van sijnd(er) zijd(en) geloeft en(de) toegeseecht/ mogen zijn Vort van restitutien van onthaven(en) pacht(en)/ en(de) allen ande(re)n gebreken en(de) eysschen die deselve jan/ v(er)aliten uut sak(en) van dien oft a(n)dersins in e(n)nig(er) manie(re)n/ tot zijne(n) vors(creven) zwage(re)n suste(re)n oft brued(er) oft sust(er) kinde(re)n/ w(er)t te seggen mocht hebben in e(n)nig(er) manie(re)n oft oic/ van dat zij oft e(n)nich van he(n) de gerede goede van/ hue(re)r ald(er) moed(er) oft zweg(er) ae(n)veert oft v(er)cocht mochten hebbe(n)/ in wat manie(re)n dat dat gesciet is en(de) des dien e(n)nichss(ins)/ ae(n)cleeft der pointen conditie(n) en(de) vorw(er)den h(ier)nae bescr(even)/ die elck p(ar)tie d(en) ande(r) vor hem sijne(n) erven en(de) naicomeli(n)g(en)/ geloeft heeft gestentelijck tond(er)houden(e) en(de) volcomelijck/ tacht(er)volgen(e) en(de) malcande(re)n des versocht vorde(r) vestich(eit) te
//
doen(e) Inden iersten dat den vors(creven) janne v(er)alijten ombelet vand(er)/ wed(er)p(ar)tien volgen sullen soe vooe(r) tselve huwelijke goet en(de)/ de vorweerd(en) d(aer)inne beg(re)pen van sijnd(er) sijden inne bracht/ en(de) goetgedae(n) soe die sprect soe and(er)ss(ins) Ierst de(n) beempt/ ind(er) selv(er) huwelijk(er) vorw(er)den begrepen talsulken prijse/ en(de) werd(en) als dien nu is sond(er) dat de wed(er)p(ar)tie e(n)nichss(ins)/ gelast sal word(en) van dien goet te moten doen de twee/ croonen erff(elijc) boven co(m)mer Voirt alsulk(er) mudde core(n)s/ erffelijck als hen gelijck voe(r) ind(en) selve(n) huwel(ijk) toe/ gevueght es vand(en) twee mudd(en) ald(aer) geruert En(de)/ inde stat dat dat mudde core(n)s den selve(n) ja(n)ne soe/ hij seeght wel xx jair lanck ontheven soude sijn/ geweest van sijnd(er) moed(er) salig(er) gedacht(en) ende oic/ dat dien beempt bove(n) co(m)mer doen niet werdt en was/ soe hij seet bove(n) ii pet(er)s ts(jai)[rs] ende dat hem alsoe/ jarlijcx gebreken souden wel xii stuv(er)s erff(elijck) de/ welke hij wel xxi jair lanck te weten(e) zed(er) zijne(n)/ huwel(ijk) h(er)werts hadde gederft en(de) niet gehadt en(de)/ oick niets niet van sijnd(er) oud(er)s gereden goeden d(enieren) oft/ haven niet gehadt en hadde Soe sulle(n) hem inde stat/ van die(n) jarl(iken) erff(pacht) volgen en(de) blive(n) alsulk(en) vi dach(mael)/ lants leens d(aer) hij bij ontf(anck) vormails toecomen is vand(en)/ xviii dach(mael) lants leens die nae sijnd(er) oud(er)s doot/ bliven zijn gelegen ond(er) den hee(r) van s(in)[t] achten rode/ ende noch voirt meerdan dand(er) mudde core(n)s erff(elijck)
//
vand(en) ii mudd(en) vors(creven) ende dae(re)nbove(n) een lavoir met/ iiii toetels en(de) een falie sond(er) dat hij oft zij(n) nacomeli(n)g(en)/ vord(er) recht deel oft actie in e(n)nige goede have erve/ rinten oft sculden sullen mogen eysschen oft sueken met/ huwelijker vorw(er)den lantrechte oft and(er)s mair geheel/ mits desen uutbliven sup(er)om(n)ib(us) aliis [eisd(em)] bonis
[et redd(itibus) he(re)d(itaria) t(re)ce(n)sa] ad op[(us)]/d(i)ca(to)r(um) p(er)sonar(um) [dicti joh(ann)is v(er)aliten] cu(m)
de(bi)[ta] eff(estucaci)[o(n)e] mo(do) de(bi)[to] renu(n)cian(s)/
p(ro)mitt(ens) sat(isfacere) Ende t(er) and(er) sijd(en) sulle(n) d(er) ande(r) p(ar)tie(n) vors(creven)/
ombelet van he(m) oft sijne(n) nacomeling(en) blive(n) en(de) volg(en)/
erff(elijck) alle deselve ande(r) goed(en) chijsen rinten en(de) pachten/
have en(de) erve d(aer) voe(r) gheen me(n)tie aff gemaict en is/
en(de) die den selve(n) ja(n)ne mits des(er) niet toegevueght/
en zijn noch geco(n)senteert te volgen [d(i)c(t)o joh(ann)i
v(er)aliten] sup(er) eisd(em) [aliis bonis] ad op[(us)]/
eoru(m) d(enariorum) cu(m) debita eff(estucaci)[o(n)e]
mo(do) de(bi)[to] renu(n)cian(s) cor(am) buetsele/
vynck dece(m)br(is) x
//
stiefvad(er) en(de) p(ro)cur(eur) van berbelen v(er)alijten docht(er) wijlen meest(er) he(n)ricx/ v(er)alijten cyrurgijns die hij en(de) dese ande(r) p(ar)tie vors(creven) h(ier)inne ghe/ loven oic te v(er)va(n)gen t(er) and(er) sijden ende deselve ande(r) p(ar)tie/ vors(creven) oick inden name vand(en) wettige(n) kinde(re)n jasp(er)s wijle(n) de/ gheyse(re) die hij acht(er)gelaten heeft van m(ar)grieten wijlen v(er)alijte(n)/ sust(er) der vors(creven) gebruede(re)n en(de) suste(re)n die sij insgelijcx h(ier)inne/ geloeft hebben te v(er)vangen hebben gekint en(de) gelijt ten bij/ sijne en(de) oic met co(n)sente van gorde h(er)meys en(de) henr(icke) wille(m)s/ beyde als momboe(re)n vand(en) ombejard(en) kinde(re)n vors(creven) vand(er) stat/ wegen d(aer) toe geset dat zij met malcande(re)n v(er)accordeert sijn/ en(de) ov(er)comen van hue(re)n gescillen die zij tegen malcande(re)n/ hadde(n) beyde vand(er) huwelijk(er) vorwerd(en) des vors(creven) jans/ v(er)alijten en(de) sijns wijffs en(de) den ghiften en(de) goetdoen(en) die de(n)/ selven janne v(er)aliten van sijnd(er) zijd(en) geloeft en(de) toegeseecht/ mogen zijn Vort van restitutien van onthaven(en) pacht(en)/ en(de) allen ande(re)n gebreken en(de) eysschen die deselve jan/ v(er)aliten uut sak(en) van dien oft a(n)dersins in e(n)nig(er) manie(re)n/ tot zijne(n) vors(creven) zwage(re)n suste(re)n oft brued(er) oft sust(er) kinde(re)n/ w(er)t te seggen mocht hebben in e(n)nig(er) manie(re)n oft oic/ van dat zij oft e(n)nich van he(n) de gerede goede van/ hue(re)r ald(er) moed(er) oft zweg(er) ae(n)veert oft v(er)cocht mochten hebbe(n)/ in wat manie(re)n dat dat gesciet is en(de) des dien e(n)nichss(ins)/ ae(n)cleeft der pointen conditie(n) en(de) vorw(er)den h(ier)nae bescr(even)/ die elck p(ar)tie d(en) ande(r) vor hem sijne(n) erven en(de) naicomeli(n)g(en)/ geloeft heeft gestentelijck tond(er)houden(e) en(de) volcomelijck/ tacht(er)volgen(e) en(de) malcande(re)n des versocht vorde(r) vestich(eit) te
//
doen(e) Inden iersten dat den vors(creven) janne v(er)alijten ombelet vand(er)/ wed(er)p(ar)tien volgen sullen soe vooe(r) tselve huwelijke goet en(de)/ de vorweerd(en) d(aer)inne beg(re)pen van sijnd(er) sijden inne bracht/ en(de) goetgedae(n) soe die sprect soe and(er)ss(ins) Ierst de(n) beempt/ ind(er) selv(er) huwelijk(er) vorw(er)den begrepen talsulken prijse/ en(de) werd(en) als dien nu is sond(er) dat de wed(er)p(ar)tie e(n)nichss(ins)/ gelast sal word(en) van dien goet te moten doen de twee/ croonen erff(elijc) boven co(m)mer Voirt alsulk(er) mudde core(n)s/ erffelijck als hen gelijck voe(r) ind(en) selve(n) huwel(ijk) toe/ gevueght es vand(en) twee mudd(en) ald(aer) geruert En(de)/ inde stat dat dat mudde core(n)s den selve(n) ja(n)ne soe/ hij seeght wel xx jair lanck ontheven soude sijn/ geweest van sijnd(er) moed(er) salig(er) gedacht(en) ende oic/ dat dien beempt bove(n) co(m)mer doen niet werdt en was/ soe hij seet bove(n) ii pet(er)s ts(jai)[rs] ende dat hem alsoe/ jarlijcx gebreken souden wel xii stuv(er)s erff(elijck) de/ welke hij wel xxi jair lanck te weten(e) zed(er) zijne(n)/ huwel(ijk) h(er)werts hadde gederft en(de) niet gehadt en(de)/ oick niets niet van sijnd(er) oud(er)s gereden goeden d(enieren) oft/ haven niet gehadt en hadde Soe sulle(n) hem inde stat/ van die(n) jarl(iken) erff(pacht) volgen en(de) blive(n) alsulk(en) vi dach(mael)/ lants leens d(aer) hij bij ontf(anck) vormails toecomen is vand(en)/ xviii dach(mael) lants leens die nae sijnd(er) oud(er)s doot/ bliven zijn gelegen ond(er) den hee(r) van s(in)[t] achten rode/ ende noch voirt meer
//
vand(en) ii mudd(en) vors(creven) ende dae(re)nbove(n) een lavoir met/ iiii toetels en(de) een falie sond(er) dat hij oft zij(n) nacomeli(n)g(en)/ vord(er) recht deel oft actie in e(n)nige goede have erve/ rinten oft sculden sullen mogen eysschen oft sueken met/ huwelijker vorw(er)den lantrechte oft and(er)s mair geheel/ mits desen uutbliven sup(er)
Nagekeken door: kristiaan magnus
Moderator: kristiaan magnus
Laatste update:: 2017-04-18 door Xavier Delacourt